CINETONE EXIT Zoals de direktie van Cinetone International BV onlangs bekend heeft gemaakt, is er overeen stemming bereikt over de ver koop van gebouw en terrein aan een beleggingsmaatschappij, en zal de verhuur van studioruimte worden voortgezet door een der de. Daarmee is een einde geko men aan veertig jaar bemoeienis van de N.B.B, met Cinetone en aan de mooie plannen die er voor zijn gemaakt. In dit artikel wordt aangegeven, waardoor het zo ver is gekomen. De voorgeschiedenis De Nederlandse Bioscoopbond heeft nooit een bioskoop of een filmverhuurkantoor geëxploi teerd, noch het lot getart door als speelfilmproducent op te tre den, en het is aan te nemen dat de leden tegen dergelijke aktivi- teiten van de eigen organisatie ook bezwaar zouden hebben ge maakt. De N.B.B, heeft echter wèl gedurende veertig jaar een studiobedrijf gehad. Weliswaar was de Stichting Nederlandse Filmstudio Cinetone eigenaar en exploitant van Cinetone, maar het Hoofd (Bonds)bestuur van de N.B.B, had het recht van be noeming en ontslag van de le den van de Raad van Beheer, en deze heeft ook steeds groten deels uit (oud-) hoofdbestuur ders bestaan. Belangrijker is nog, dat het de leden van de N.B.B, zijn geweest, die in 1946 één miljoen gulden (op basis van de huidige geldswaarde dus ongeveer tien miljoen) hebben opgebracht om het na de oorlog in desolate toestand verkerende Cinetone over te nemen, te re noveren en in te richten. Uit deze daadwerkelijke steun blijkt al, dat het niet alleen de filmprodu centen waren die een groot be lang hechtten aan het bestaan van een filmstudio in Nederland, maar ook de filmverhuurders en de exploitanten. De reden daar van is, dat de algemene belang stelling voor het medium film in een land in sterke mate afhanke lijk is van het bestaan van een suksesvolle nationale speelfilm- produktie, en dat deze niet goed denkbaar is zonder studio's in het eigen land. De reden waarom de bedrijfstak organisatie - zijn het indirekt - hier de ondernemersfunktie ver vulde, is de overtuiging, dat een studiobedrijf in Nederland niet echt winstgevend te exploiteren is, althans niet op de wijze die voor de filmproduktie in ons land wenselijk werd geacht. Het ging hierbij om de gedachte, dat het nationale studiobedrijf in neutrale handen zou moeten zijn, dat wil zeggen, dat het met name niet door een filmprodu cent geëxploiteerd diende te worden. Vooral bij opdrachtfilms zou immers de kans bestaan, dat een opdrachtgever via de studio met een konkurrent van zijn pro ducent in kontakt komt. Daar naast bestond de opvatting, dat een gematigde prijsstelling vooral voor de zich in een ont wikkelingsfase bevindende speelfilmproduktie gewenst was. Een tweede overweging die voor een goed begrip van de studio- problematiek van belang is, was de tot dusverre bestaande over tuiging, dat een studiobedrijf, al thans in een land als Nederland, zonder een goed geoutilleerd filmlaboratorium zelfs niet kos tendekkend kan werken. Dit be tekent, dat men er van uitging dat een studio-exploitatie sec verliesgevend is. In overeen stemming daarmee heeft het filmlaboratorium tijdens het moeilijke bestaan en met name tijdens de agonie van Cinetone steeds een hoofdrol vervuld. Cinetone heeft in de tijd van de zwartwit-film een redelijk goed lopend laboratorium gehad, waarvan de winsten, zoals in het voorafgaande is aangegeven, werden gebruikt om de tekorten van de studio-exploitatie te dek ken. Dit ging goed, totdat de komst van de kleurenfilm grote investeringen in laboratoriumap- paratuur nodig maakte. De Raad van Beheer van Cinetone en de direktie van de NV Cinecentrum zijn toen tot het op zich zelf be grijpelijke en waarschijnlijk ook juiste standpunt gekomen, dat één goed uitgerust kleuren-labo- ratorium voor Nederland vol doende zou zijn, en dat een joint venture hier dus op zijn plaats was. Dit leidde tot de oprichting van Cineco met vestigingen in Hilversum en Duivendrecht. Op basis van de toen bestaande eko- nomische verhoudingen had Ci netone in deze gezamenlijke on derneming een minderheidsaan deel, waarbij evenwel t.a.v. de beslissingsbevoegdheid rede lijke zekerheden waren inge bouwd. Deze konstellatie heeft jarenlang vrij goed gewerkt: de winsten uit Cinetones aandeel in Cineco wa ren (net) voldoende om de stu dio-exploitatie mogelijk te blij ven maken. Het was echter een labiel evenwicht; veel tegenslag kon in die situatie niet worden geïnkasseerd. Die tegenslag kwam echter, toen door een min der dan optimaal management bij Cinecentrum de winsten van Cineco verminderden, waarop door het zeker ook minder dan optimale management van Cine tone niet adekwaat is gerea geerd. Zowel bij Cinecentrum (weldra tot meta Media omge doopt) als bij Cinetone brak toen een tijd van ingrijpende reorgani saties aan. Deze hadden uiter aard ook betrekking op het eens zo winstgevende filmlaborato rium Cineco. Het moge duidelijk zijn, dat de Raad van Beheer van Cinetone, resp. het Bondsbestuur zich er in die periode van hebben verge wist, of er nog steeds behoefte bestond aan een neutraal studio bedrijf als Cinetone. Niet inéén, maar in een reeks van hoorzittin gen met de besturen van de Af delingen Speelfilmproduktie, resp. Audiovisuele Produktiebe- drijven is in die periode vast ko men te staan, dat de producen ten aan het voortbestaan van Ci netone, zij het met technische verbeteringen en een volledig la boratorium, grote waarde hecht ten. Gezien de in het begin van dit artikel uiteengezette alge mene betekenis voor de gehele bedrijfstak, is toen besloten, ver der naar kontinuï-teitte streven. Bij Cinetone had met zich inmid dels ontdaan van het manage ment, en in het licht van de onze kere toekomst was het toen mo gelijk noch verantwoord, meer dan tijdelijke voorzieningen t.a.v. het management te treffen. Dit betekende de noodzaak van een meer dan normale inzet van individuele leden van de raad van Beheer, met name van de in zet van de inmiddels tot voorzit ter daarvan benoemde heer Nij- land Kritische fase Ik ben nu gekomen bij de be schrijving van de meest kritische fase in het bestaan van Cinetone. In deze periode nam namelijk enerzijds de gang van zaken ten aanzien van Cineco een fatale wending, en werd anderzijds een plan geboren, dat Cinetone als een phoenix had kunnen doen herrijzen. Het was duidelijk, dat de teleur stellende resultaten van Cineco voor een belangrijk deel te wijten waren aan de vestiging van het laboratorium op twee lokaties. Zoals uit een drukbezochte hoor zitting te Hilversum was geble ken, was het overgrote deel van de producenten van mening, dat er één vestiging, en wel een bij Cinetone moest komen. Dat deze er niet is gekomen, maar dat het Cinetone-deel van het la boratorium, zij het met de af spraak dat dit tijdelijk zou zijn, naar Hilversum is verhuisd, heb ben velen de Raad van Beheer verweten. Dat verwijt is begrijpe lijk, doch ik ben nog steeds van mening dat ookde beslissing be- grijpe- lijk is; er moest één vesti ging komen, Cinetone had slechts een minderheidsbelang, en - dat was het belangrijkste - de kontinuteit van Cinetone was niet zeker, althans (nog) minder zeker dan die van Meta Media, zodat overbrenging van het Hil- versumse deel van Cineco naar het Cinetoneterrein nauwelijks gevergd kon worden. Inmiddels was er een veelbelo vend plan voor een toekomstig Cinetone tot stand gekomen. Dit plan behelsde een gemoderni seerd studiokomplex met een goed geoutilleerd filmlaborato rium, en daarbij vestiging op het terrein van Cinetone van een agglomeratie van alle toeleve ringsbedrijven die een produ cent nodig zou kunnen hebben. Dit zg. Plan Smittenaar had de instemming van de Gemeente Amsterdam, die zelfs bereid was, er risikodragend in deel te nemen. Een bijkomende aantrek kelijkheid was, dat de Film- en Televisie Akademie toestem ming leek te zullen krijgen voor vestiging in een naast Cinetone gelegen gebouw, waardoor een wederzijdse bevruchting moge lijk zou worden. Uiteindelijk waren alle betrokke nen het er wel over eens, dat het Cineco-laboratorium slechts één eigenaar zou moeten hebben, en had de (nieuwe) direktie van Meta Media gezegd, in principe bereid te zijn, de door Cinetone gewenste laboratoriumappara- tuur aan Cinetone te verkopen. Er was toen dus nog maar één pro- bleem, namelijk de financie ring. 28

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1988 | | pagina 28