VERGELIJKING MET DE UITKOMSTEN VAN CONSUMENTEN
ONDERZOEK IN NEDERLAND
Alle meningen van insiders ten spijt, zullen uiteindelijk de consu
menten door hun gedragingen laten zien, welk concept het beste is.
Zeker gezien het grotendeels ontbreken van onderzoek op dit gebied,
is het van belang, nog eens te kijken naar de resultaten van in Neder
land verricht consumentenonderzoek, al is dat inmiddels al enige ja
ren oud.
Wat bij het verschijnen van het rapport "De consumentgerichte bios
coop"^) al direct opviel, is, dat de wensen van de onderscheiden
doelgroepen gedeeltelijk juist niet of moeilijk in complexen te vervul
len zijn. Dit geldt wat "bioscooptype A" (q uitgaand publiek) betreft,
voor het verlangen naar een enigszins nostalgische sfeer en gla
mour, wat "bioscooptype B" (vnl. jongeren) betreft, voor de voor
keur voor een moderne inrichting, voor een situering bij een winkel
centrum, en voor een combinatie met disco en café, en wat "bio
scooptype C" (liefhebbers van filmkunst) betreft, ten aanzien van de
voorkeur voor een theaterachtig aanzien. Aan andere uiteenlopende
verlangens is ook in complexen gemakkelijk te voldoen (bijv. een
hoog geluidsniveau bij het B-publiek en een lager bij het A- en C-pu-
bliek), terwijl mag worden aangenomen dat degenen die weinig ei
sen aan de service stellen (type B), geen doorslaggevende bezwaren
hebben als er meer service is dan verlangd.
Opmerkelijk is, dat bij de algemene, d.w.z. niet op een bepaald bio
scooptype gerichte bevindingen het ontbreken van goede parkeer-
mogelijkheid expliciet niet als een belemmering is aangegeven
(t.a.p., blz. 26). Dit is juist een te stellen eis waarover alle deskundi
gen het eens zijn, en het nut er van is bij Kinepolis ook aangetoond.
Gezien het feit, dat de bevindingen in het rapport met betrekking tot
de prijsgevoeligheid van de onderscheiden doelgroepen door ver
richt kwantitatief onderzoek niet zijn bevestigd (5), zou men geneigd
kunnen zijn, aan de betrouwbaarheid van de enquêtes te twijfelen.
Een dergelijke gevolgtrekking lijkt mij echter niet juist. Het is bij
marktonderzoek een goede methode, vooraf vast te leggen wat de
onderzoekers ten aanzien van de uitkomsten van hun onderzoek ver
wachten, en bij duidelijke afwijkingen extra kritisch te zijn. Indien dat
bij het onderzoek door Bakkenist c.s. zou zijn gebeurd, zouden m.i.
vrijwel alle verwachte uitkomsten ook gebleken uitkomsten zijn ge
weest, echter niet ten aanzien van het parkeren. Deze overweging is
hiervan belang, omdat men bijeen nieuw concept-en de supercom
plexen worden als zodanig gepresenteerd - toch wel mag verwachten
dat het althans achteraf bezien plausibel is.
OORZAKEN VAN HET SUCCES
Evenals over de inhoud van het begrip supercomplex, zijn degenen
die zich er mee hebben beziggehouden, het oneens over de oorzaken
van de behaalde, resp. de verwachte successen.
Een expliciet standpunt hierover is te vinden in het artikel van Peter
Freedman, "Supermarket Cinema cashes in" (The Observer, 8-11-
87). Volgens Freedman zijn de successen van de supercomplexen
toe te schrijven aan de volgende omstandigheden:
- grotere filmkeuze
- meer comfort
- lagere prijzen
- beter beeld en geluid
-vriendelijker personeel
- hogere kwaliteit van de buffetartikelen
- beter ogend personeel in een smaakvollere omgeving
Opvallend is uiteraard, dat nauwelijks één van deze factoren speci
fiek is voor supercomplexen. Dat de mogelijkheid van filmkeuze bin
nen één gebouw van groot belang is, spreekt van zelf. Dat geldt voor
het verschil tussen één a drie zalen in een gebouw enerzijds en een
complex van zes a tien zalen anderzijds. Er is echter een grens waar
bij aan het verlangen van het publiek naar een ruime keuze is vol
daan. Ook hier is sprake van een verminderende meeropbrengst, en
die meeropbrengst nadert m.i. al veel eerder tot nul dan bijv. bij twin
tig zalen. Freedman spreekt zelf overigens over complexen van tien
zalen. De andere door hem genoemde aspecten zijn geen van alle
specifiek voor enorme complexen, maar zijn ook in kleinere eenhe
den gerealiseerd, resp. te realiseren. Vermoedelijk is de uitspraak
van Freedman gebaseerd op een vergelijking met de gemiddelde
conventionele bioscoop in Engeland.
Een andere verklaring is die van de eerdergenoemde Millard Ochs.
Deze noemt als oorzaak van het succes van het bestlopende U.C.I.-
complex de goede filmkeuze, waarmee, aangezien de top-20 in elk
geval wordt vertoond, eigenlijk alleen een goede selectie van de min
der belangrijke films bedoeld kan zijn. Deze dan ook wat eigenaardig
aandoende verklaring heeft overigens betrekking op een complex in
Newcastle, waar de dichtstbijzijnde bioscopen zich op 11,5 km af
stand bevinden. Interessanter is zijn mededeling, dat U.C.I. van plan
is, in de in Duitsland te vestigen supercomplexen ook veel films uit
andere Europese landen te vertonen. Het is inderdaad niet ondenk
baar, dat films uit de minder populaire genres bij vertoning in grote
complexen door overloop meer bezoek krijgen dan anders het geval
zou zijn geweest. Dit zou wellicht één van de mogelijkheden kunnen
zijn om te komen tot de door mij bepleite stimulering van de belang
stelling voor goede films uit andere Europese landen (6). Dat het ver
tonen van dit soort films, hoe prijzenswaardig dit ook zou zijn, in be
langrijke mate kan bijdragen tot de o.m. door Ochs verwachte
enorme toename van het bezoek, is natuurlijk illusoir. Mogelijkerwijs
gaat Ochs uit van de m.b.t. de VS. gedane uitspraak, dat het aantal
films sneller is toegenomen dan het aantal bioscoopzalen (7), een
constatering die zeker niet van toepassing is op een land als de
Bondsrepubliek (en Nederland). Het toenemende aandeel van de
top-20 in de totale recette wijst eerder in de tegenovergestelde rich
ting; het gaat immers niet om films maar om bruikbare films.
Uit de hier aangehaalde meningen komt niet een algemeen aanvaard
beeld van een supercomplex naar voren. De gedachte, dat er op dit
gebied - behalve t.a.v. de parkeerfaciliteiten - geen algemene norm
bestaat, wordt versterkt als men bedenkt dat de te Madrid gehouden
voordracht van de man die op dit gebied toch wel het meeste recht
van spreken heeft, niet neerkomt op een aanprijzing van het concept
van Kinepolis als alleenzaligmakend (8). Ik ben het dan ook eens met
Backheuers conclusie, dat de bezoekers worden aangetrokken, door
dat (en m.i. ook voorzover) in de supercomplexen alles "groter,
mooier, moderner en beter" is dan tot nu toe. Dit betekent, dat er niet
alleen geen algemene norm voor deze complexen bestaat, maar ook
dat er een gelijksoortig effect kan uitgaan van complexen die volgens
de nieuwe maatstaf als middelgroot moeten worden beschouwd.
EFFECT VAN DE SUPERCOMPLEXEN OP HET TOTALE BEZOEK EN
OP BESTAANDE BIOSCOPEN
Met de bespreking van dit aspect ben ik gekomen bij de essentie van
het probleem: Zullen de supercomplexen uitsluitend additioneel be
zoek trekken, zoals de door Backheuer aangehaalde exploitanten er
van beweren, of zullen de feiten de door Claude Degand geciteerde
Engelsen gelijk geven, die betwijfelen dat de nieuwe complexen per
saldo meer bezoek zullen opleveren (9)? Tussen deze twee uitersten,
maar niet noodzakelijkerwijs in het midden er van, zal ongetwijfeld
de waarheid liggen.
In de genoemde discussie voor de Duitse televisie is door de verte
genwoordiger van Warner-Duitsland gezegd, dat de nieuwe, buiten
de steden te vestigen complexen de bioscopen in de binnensteden
volgens hem niet zullen schaden. Deze visie werd door de andere le
den van het forum als onzin verworpen. Wat de arthouses betreft,
heeft Backheuer gewezen op de ervaring in Engeland, waar althans
deze bioscopen geen schade door de nieuwe complexen hebben ge
leden. Door Ochs is evenwel aangekondigd, dat de in de Bondsrepu
bliek te vestigen U.C.I.-complexen door hun programmering ook
met de arthouses in concurrentie zullen treden. Zeer belangrijk is na
tuurlijk de vraag, of er met name ten aanzien van de belangrijke films
sprake zal zijn van een vertoningsvolgorde. In de televisie-discussie
is door Strate gewezen op de mogelijkheid van concurrentieverval
sing, die zich zou voordoen als de nieuwe complexen het voor-, resp.
zelfs het alleenvertoningsrecht van bepaalde belangrijke films zou
den krijgen. De kans daarop is volgens hem niet denkbeeldig, voor-
14