televisie worden vrijgegeven en - 24 maanden na de première mag de film door een omroep worden uitge zonden wanneer deze substantieel heeft bijgedragen aan de produktie van de Nederlandse film. - 40 maanden na de première van de overige films mogen deze op de televi sie vertoond worden. Er kan ontheffing van deze regels worden verleend door de N.B.B. Een sponsor dient zich dit ter dege te realiseren. De vijf kanalen van distributie zijn: De filmverhuurkantoren: De filmverhuurkantoren handelen in bioscoop-, televisie- en videorechten van Nederlandse en buitenlandse films. Zij ver huren kopieën van speelfilms, die na de verhuurperiode bij de verhuurder ingeleverd worden of in het bijzijn van N.B.B-vertegenwoordigers vernie tigd worden. Van de 31 filmverhuurkantoren beheersen 6 ongeveer 75% van de markt. Onder deze 6 bevinden zich 5 filialen van multinationale on dernemingen en slechts 1 onafhankelijke Nederlandse verhuurder. De bioscopen: In Nederland zijn er 4 grote concerns die tezamen beschik ken over 242 bioscopen. Ruim 55% van de totale omzet in Nederland wordt door deze ondernemingen gerealiseerd. De Cannon Groep beheerst het filmaanbod in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Films die hier niet in première kunnen gaan hebben een kleine kans op commercieel succes. De totale hoeveelheid uitgebrachte nieuwe Nederlandse hoofdfilms in 1987 en 1988 ten opzichte van het totale film aanbod, bedroeg 6,8% respectievelijk 4,2%. Het percentage brutorecette van Nederlandse films in 1987 en 1988 was 21,5% respectievelijk 12,1%. Hoewel het aandeel van de Nederlandse film in het filmaanbod laag is, is het Nederlandse produkt gemiddeld genomen wel lucratief voor de bioscopen. De hoeveelheid nieuw aangeboden films is vrij constant. Echter de vermeerdering van het aantal doeken en de door de video en de televisie weggenomen mogelijkheid van hervertoning van films hebben de vraag naar nieuwe films doen toenemen. Een continue Nederlandse speelfilmproduktie is dus interessant voor de bioscoopex ploitanten. De filmhuizen: De filmhuisexploitanten vertonen evenals de bioscoopex ploitanten films tegen betaling. De nadruk ligt echter op de kunstzinnige films. De filmhuizen hebben te maken met hoge vaste kosten en gebrek aan structurele subsidiëring door de overheid. Zonder de subsidies, die van jaar tot jaar worden vastgesteld kunnen de filmhuizen niet bestaan. De filmhuizen zitten met een dilemma, enerzijds leveren de moeilijkste cate gorieën kunstzinnige films meer subsidie op, anderzijds is de afhankelijk heid van de overheid wel erg groot. Een gedeeltelijk commerciëlerfilmaan- bod kan meer publiek trekken. Met als gevolg een hogere omzet en de kans het filmhuis zelf en de kunstzinnige film onder de aandacht van het publiek te brengen. Gegevens over recettes, filmbezoek etc. van alle instellingen die kunstzin nige films vertonen tegen betaling zijn niet te krijgen. Gezien de belangstelling voor het Nederlandse produkt in de bioscopen is het niet onlogisch dezelfde belangstelling van het kunstzinnige publiek voor de artistieke Nederlandse film te veronderstellen. Kortom een conti nue Nederlandse speelfilmproduktie is ook belangrijk voor de filmhuisex ploitanten. De televisie: De tabel geeft de rol van de televisie als distributeur aan. Er is sprake van een toename van het aantal uitgezonden bioscoopfilms. Hoe wel het aandeel van de Nederlandse film hierin is toegenomen, blijft haar positie ten opzichte van het buitenlandse aanbod marginaal. Het bereik van het Nederlandse filmprodukt is gemiddeld 2 a 3 miljoen kijkers. De waardering van de Nederlandse film blijft over het algemeen iets achter ten opzichte van de buitenlandse films, maar is desondanks hoog met een ge middelde van 7. Meer zendgemachtigden doen de vraag naar Nederlandse produkties toenemen gezien de kijkdichtheids- en waarderingscijfers. Een continue produktie van Nederlandse films is eveneens zeer interessant voor de zendgemachtigden. De video: De videorecorder is na de tv de grootste verspreider van de film. De videobranche is voor een belangrijk deel afhankelijk van succesvolle bioscoopfilms. Ook hier geldt hetzelfde als bij de bioscoop, televisie en vi deo, goede Nederlandse films brengen hun geld op. DE FINANCIERING EN HET RISICO VAN DE SPONSOR In de huidige situatie kunnen de volgende financiële bronnen van de Ne derlandse filmindustrie worden onderscheiden: - de filmverhuurkantoren - participatiemaatschappijen - particulieren - omroepen - Produktiefonds voor Nederlandse Films - het Fonds voor de Nederlandse Film - hetCoBO - banken - verzekeringsmaatschappijen - producenten - videodistributiekantoren - presales buitenland - sponsors Het Produktiefonds en het Filmfonds zijn grote financiers. De sponsors nemen vooralsnog een bescheiden positie in. Een film als Amsterdamned kreeg aan sponsoring fl 125.000 binnen op een produktiebudget van fl 5 miljoen. De filmfinanciering is risicovol. De Jong vermeldt in het rapport "Film en Fonds" dat bij 55 in de periode 1970-1980 geproduceerde films het Pro duktiefonds 20% van haar inbreng terug heeft ontvangen, de filmverhuur kantoren 132% en de producenten 80%. Hoewel de bioscoop als distributienet is gepasseerd door de tv en de vi deo, levert zij wel over het algemeen de grootste bijdrage aan de opbreng sten van een Nederlandse film. De bijdrage van de tv in de opbrengsten van de film is naar verhouding klein, maar haar aandeel in de risicodra gende financiering is toegenomen. Het risico van de groep sponsors zal hieronder weergegeven worden. Het risico van de producenten ten aanzien van de sponsors zal in het volgende artikel behandeld worden. 1. De film is niet op tijd klaar. Het gevolg kan zijn een minder gunstig tijdstip voor de première van de film in de bioscopen en een kleiner bereikdan verwacht. 2. Het tijdstip van distributie door de andere kanalen is onduidelijk. Het ge volg kan zijn een slechte afstemming met het communicatiebeleid van de sponsor. 3. De kwaliteit van de film is niet in overeenstemming met de verwachtin gen. Het bereik kan kleiner zijn dan voorzien en de naam van de sponsor is verbonden aan een slecht produkt. 4. Onvoldoende beheersing van de produktiekosten of andere oorzaken leidt tot stopzetting van de produktie. Gevolg kan zijn dat de inbreng van de sponsor verloren gaat. 5. De film voldoet aan de kwalitatieve verwachtingen en wordt op tijd afgele verd. Echter het publiek blijft weg of het gewenste publiek komt niet of de waardering is te laag. Afhankelijk van de doelstelling van de sponsoring bijvoorbeeld geasso cieerd worden met een kwaliteitsfilm of het bereiken van een groot pu bliek of het bereiken van een duidelijk van te voren omschreven doel groep wordt het succes van de sponsoring bepaald. 6. Het onbenut blijven van distributiekanalen met als gevolg een beperkt be reik. 7. Wanneer te weinig kopieën door de distributeur in omloop worden ge bracht, wordt het bereik beperkt of krijgt een gedeelte van het publiek met enige vertraging de film te zien. 8. De tegenprestaties van de gespon sorde zijn niet conform de afspraken. DE CONCLUSIE VAN ARTIKEL 1 De producent biedt de sponsor de mogelijkheid via de communicatiedrager film verschillende publieksgroepen te bereiken. De distributienetten zijn de bioscoop, filmhuis, televisie en de video. Gezien het bereik van een goede Nederlandse film zijn de verschillende distributienetten zich zeer bewust van het belang van een continue Nederlandse speelfilmproduktie. De betrokken publieksgroepen zijn nog niet al te scherp omschreven. De sponsor heeft vooralsnog met meerdere onzekere factoren te maken. Het volgende artikel, waarin de positie van de sponsor ten aanzien van de Ne derlandse film wordt geschetst en de eindconclusie wordt gepresenteerd, wordt gepubliceerd in het december-nummer van FILM. Drs.J.R. Hoevers bedrijfseconoom 36

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1989 | | pagina 34