HET GEVAAR VAN ONGEFUNDEERDE
OPBRENGSTVERWACHTINGEN
De ouderen herinneren zich nog de vroeger veel voorkomende ziekte rachitis, ook Engelse ziekte genaamd, die zich kenmerkt
door weekheid van botten bij kinderen. Door het gebruik van voldoende vitamine D komt die ziekte ook in Engeland niet meer
veel voor. Helaas kan er thans worden gesproken van een nieuwe Engelse ziekte, waarvan echter niet kinderen maar bioscoo
pexploitanten in andere Europese landen het slachtoffer kunnen worden. Het gaat hierbij om het verschijnsel van veel te hoge
verwachtingen over het bezoekvermeerderende effect van megacomplexen, die ontstaan door onjuiste gevolgtrekkingen uit de
situatie op bioscoopgebied in Groot-Brittannië.
De ouderen herinneren zich nog de vroeger veel voorkomende
ziekte rachitis, ook Engelse ziekte genaamd, die zich kenmerkt
door weekheid van botten bij kinderen. Door het gebruik van
voldoende vitamine D komt die ziekte ook in Engeland niet meer
veel voor. Helaas kan er thans worden gesproken van een nieuwe
Engelse ziekte, waarvan echter niet kinderen maar bioscoopex
ploitanten in andere Europese landen het slachtoffer kunnen
worden. Het gaat hierbij om het verschijnsel van veel te hoge
verwachtingen over het bezoekvermeerderende effect van mega
complexen, die ontstaan door onjuiste gevolgtrekkingen uit de
situatie op bioscoopgebied in Groot-Brittannië.
In geen Westeuropees land is het bioscoopbezoek per inwoner zo
hoog geweest als in Groot-Brittannië, en nergens was de daling
zo sterk als in dat land: van een frequentie van 23,2 in 1955 naar
1,48 in 1988. Als gevolg daarvan was ook de vermindering van
het aantal bioscopen daar het sterkst: van 4.483 zalen in 1955 tot
1.200 in 1987, waarbij er zelfs vrijwel bioscooploze gebieden
ontstonden. Daarnaast was er, zoals bekend, ook een sterke
achteruitgang van het bioscooppark in kwalitatief opzicht. Het is
dan ook niet verwonderlijk, dat Groot-Brittannië als eerste Euro
pese land in aanmerking kwam voor de nieuwe generatie van
complexen, en dat de eerste daarvan in bioscooparme regio's zijn
gevestigd. Dat dit er de oorzaak van is geweest dat er sprake was
van vrijwel uitsluitend additioneel bezoek, wordt ook door de
exploitanten van die complexen toegegeven.
Uiteraard is de voorwaarde, dat een te vestigen groot complex
nagenoeg uitsluitend additioneel bezoek trekt, niet mogelijk en
ook niet wenselijk. Dat een dergelijk complex andere bioscopen
in de omgeving bezoekers zal kosten, is onvermijdelijk, en het
moet ook aanvaard worden, mits het totale bezoek in de regio
althans per saldo aanmerkelijk stijgt, en mits er bij de filmvoor-
ziening niet sprake is van uitsluiting of achterstelling van reeds
gevestigde, goed geoutilleerde bioscopen. Over de effecten op in
de omtrek gevestigde bioscopen is inmiddels wel het een en
ander bekend. Zo is uit de eerdergenoemde enquête onder Britse
exploitanten naar voren gekomen dat het effect op bioscopen
binnen een omtrek van vijf kilometer een omzetvermindering van
30-50% betekent, en dat er bij een afstand van ongeveer vijftien
kilometer sprake is van een achteruitgang van 15-25%, waarbij is
opgemerkt dat het negatieve effect bij bioscopen in de centra van
grote universiteitssteden aanzienlijk geringer is. Wat Brussel
betreft, is de bezoekverminderde invloed van Kinepolis door de
op de algemene vergadering van de U.N.I.C. te Cannes aanwezige
bestuursleden van de Belgische exploitantenorganisatie geschat
op 32%.
Terwijl men dergelijke effecten, mits er geen sprake is van
uitsluiting of achterstelling bij de filmvoorziening, nu eenmaal
moet aanvaarden als consequentie van het ondernemerschap, is
het niet acceptabel als de invloed van nieuwe complexen op
bestaande bioscopen botweg wordt ontkend. Dat dit echter
steeds weer gebeurt, is voor alle vakgenoten waarneembaar door
uitlatingen als die in de eerder door mij genoemde televisiedis
cussie op Duitsland 3, de volgens U.C.I. bestaande opzet om de
gevestigde bioscopen geen bezoekers weg te nemen, en een
overeenkomstige bewering in een interview over Kinepolis.
Indien het met dergelijke uitspraken zou blijven bij het negeren
van duidelijk bestaande effecten, zou het slechts gaan om een
ergerlijk verschijnsel. Die uitspraken zijn evenwel een symptoom
van iets veel ergers, namelijk van een oppervlakkige analyse,
respectievelijk van wishfull thinking. In dit kader is het kenmer
kend, dat volgens de voorzitter van de Engelse exploitantenorga
nisatie C.E.A. "de Engelse bioscoopexploitatie een model voor
Europa is geworden" (geciteerd in de "Lettre circulaire d'informa-
tiorï' van de U.N.I.C. dd. 25-4-90).
Door de in dit blad al eerder geciteerde Europese mediadeskun
dige Claude Degand (o.a. gedelegeerde van de U.N.I.C.) is er op
de in Cannes gehouden algemene vergadering van de U.N.I.C. op
gewezen, dat het Verenigd Koninkrijk enige jaren geleden in
internationale vakkringen bekend stond als "Ie dèsert cinèmato-
graphique", dus als de cinematografische woestijn. Woestijnen
worden niet gekenmerkt door onvruchtbaarheid maar door ge
brek aan water. Dit maakt de juistheid van de door Degand
genoemde uitdrukking duidelijk. Als de Sahara zou worden
bevloeid, zouden er in principe aanzienlijke oogsten mogelijk zijn;
in een land als Nederland zou toevoeging van water echter niet
een dergelijk effect hebben. Op overeenkomstige wijze geldt dit
ook op bioscoopgebied: vestiging van moderne complexen in
bioscooparme gebieden leidt tot sterke toeneming van het bios
coopbezoek; in regio's met een hoog voorzieningsniveau op
bioscoopgebied is deze toeneming veel geringer, resp. zal zij in
het uiterste geval vrijwel afwezig zijn.
In eerdere artikelen in dit blad is door mij al gewezen op de
gevaarlijke gevolgen, die onvoldoende gefundeerde verwachtin
gen kunnen hebben voor het vestigingsbeleid van m.n. interna
tionale ondernemingen. Wanneer bijv. de directies van drie grote
ondernemingen van mening zijn dat er door elk van deze met
succes een groot complex bij Frankfurt geëxploiteerd kan wor
den, behoeft men zich geen zorgen te maken over de nadelen die
hieruit voor de drie investeerders kunnen voortvloeien. Het gaat
hier immers om het in de economie als "competitive illusion"
bekend staande verschijnsel, dat bij een doordacht investerings
beleid vermeden kan worden. Er is dan echter wèl reden voor
bezorgdheid over de positie van de in het stadscentrum gevestig
de bioscopen, waarvan de exploitanten het slachtoffer kunnen
worden van onnodige fouten van anderen. Vaststaat, dat er
nieuwe grote complexen zullen komen; vaststaand is ook dat
deze mede nadelige gevolgen zullen hebben voor gevestigde,
goed geoutilleerde bioscopen. Dat zijn onvermijdelijke risico's
van het ondernemen, die ook voor bioscoopondernemers gel-