lijk aan alle genoemde eisen voldoen, en die toch buiten hun eigen land geen of nauwelijks publiek trekken. M.i. kan men dan ook niet stellen, dat maatregelen ten behoeve van de productie vol doende zijn: als er meer goede films zouden komen, hoeft dat nog niet te betekenen dat het vooroordeel van het publiek tegen Euro pese films dan van zelf zal verdwijnen. De filmproductie in de V.S. gaat gepaard met een ononderbroken, professioneel geleide stroom van publiciteit vanaf de productie of zelfs daarvóór tot aan de vertoning in de bioscopen. Mede daardoor is er een basis ge legd voor een wereldwijde aandacht bij het grote publiek voor films uit de V.S. Het is waar, dat de films uit Europa uiteindelijk door hun kwaliteit een eigen publiek zullen moeten trekken. Om de vicieuze cirkel van vooroordelen, resp. weinig belangstelling en daardoor weinig succes te doorbreken, om door het dode punt te komen, is het m.i. echter nodig, naast direct op de productie gerichte maat regelen, gedurende een bepaalde periode ook gerichte steun te verlenen aan de publicitaire aspecten. Dit standpunt werd gedeeld door de voorzitter van het E.G.-film- fonds E.F.D.O., Dieter Kosslick, die de problematiek goed ver woordde. Deze stelde dat er t.a.v. de Europese film niet alleen een productieprobleem is, maar ook een marketingprobleem. Ook volgens hem zal er dan ook een hoger percentage van de totale productiekosten aan marketing besteed moeten worden. Tevens vindt hij het nodig, dat de nationale exportorganisaties komen tot een gezamenlijke exportorganisatie. Dit werd met name voor de kleine landen nodig geacht door de gedelegeerde van U.N.I.C. in Brussel, Claude Degand, die een duidelijke taak ziet voor een Europese instantie op dit gebied. De nieuwe generatie van multiplexen Een voordract waarnaar met veel belangstelling was uitgezien, was natuurlijk die van Albert Bert. Deze gaf op innemende wijze een verklaring voor zijn succes. In volgorde van belangrijkheid noemde hij de volgende factoren: 1. Parkeermogelijkheden, waarbij wordt uitgegaan van één parkeerplaats per drie bezoekers. (Door Warner wordt een verhouding van één op vier gehanteerd.)3) 2. Bereikbaarheid per openbaar vervoer, die bij Kinepolis optimaal is. 3. Zitcomfort. 4. Grote projectieschermen. 5. Beeldkwaliteit, waarbij 70 mm een belangrijke rol speelt. 6. Geluidskwaliteit in alle zalen. 7. Goede zichtlijnen. 8. Grote keuze in èèn complex. Als zijn volgende grote project kondigde Albert Bert een complex van 24 zalen bij Antwerpen aan, dat de filmische naam "Metropo lis" zal krijgen. De vraag, welke invloed de nieuwe multiplexen op het totale bios coopbezoek zullen hebben, speelt bij een conferentie over de toekomst van de bioscopen natuurlijk een belangrijke rol. Door dat het bij het symposium te München speciaal ging om steun maatregelen voor bioscopen als indirect middel om de kansen van de filmproductie in Europa te vergroten, was hier met name de vraag aan de orde, in hoeverre dergelijke maatregelen nodig zijn, als men van de nieuwe generatie van multiplexen de oplos sing van alle problemen rondom het bioscoopbezoek zou verwach ten. Het spreekt van zelf, dat ik van deze gelegenheid gebruik heb gemaakt door er op te wijzen dat vestiging van nieuwe multiple xen het bioscoopbezoek weliswaar stimuleert, doch dat investe ringsplannen die gebaseerd zijn op oppervlakkige conclusies uit in andere landen, m.n. Groot-Brittannië, opgedane ervaringen, tot teleurstellende resultaten zullen leiden, en dat deze zeker niet de thans actuele steunmaatregelen overbodig kunnen maken. Gelukkig waren er ook uitspraken van anderen die steun gaven aan mijn waarschuwingen op dit gebied. Een man met een onwrikbaar geloof in de heilzame werking van een vrije markt is de alg. secretaris van de Britse bioscoopbond, John Wilkinson. Desondanks kwamen er ook van hem medede lingen, die wijzen op de wenselijkheid van een zekere marktregu lering. Om met succes een multiplex te kunnen exploiteren, zijn er volgens zijn mededeling ongeveer 500.000 inwoners in een straal van ca. 30 km nodig. Hierbij is op te merken, dat de meest popu laire omvang van multiplexen in Groot-Brittannië volgens Wilkin son acht a tien zalen is. Zijn standpunt, dat er zowel buiten de steden als in de stadskernen moderne complexen wenselijk zijn, zal op weinig tegenspraak stuiten, doch een dergelijke situatie is op de duur alleen mogelijk bij een weloverwogen en zonodig gereguleerd vestigingsbeleid. Het was opmerkelijk, dat een andere Britse spreker, lan Christie (hoofd afd. verhuur van het Britisch Film Institute), juist een fer vent tegenstander van Mrs. Thatcher bleek te zijn. Bekend is, dat de revival van de bioscopen in Groot-Brittannië met het complex in Milton Keynes is begonnen. Hierbij dient evenwel in het oog te worden gehouden, dat er, zoals Christie opmerkte, vóór de vestiging van dat complex in die stad helemaal geen bioscoop was, zodat de sterke stijging van het bioscoopbezoek in de regio van Milton Keynes niet verwonderlijk is en niet als maatstaf voor andere vestigingen kan dienen. Meningsverschillen bleken er te bestaan over de vraag, of de kansen van de wat moeilijkere films door de nieuwe multiplexen worden vergroot of juist niet. Deze vraag was hier bijzonder van belang, doordat een groot deel van de Europese films, althans vooralsnog, juist tot dat genre behoort. Door Christie werd mede gedeeld, dat er in de Britse multiplexen vrijwel alleen mainstream- films worden vertoond. Daartegenover stond de, enig sarcastisch commentaar ontlokkende opmerking van Albert Bert, dat het in een groot complex mogelijk is, een aanvankelijk weinig bezoek trekkende film diverse weken te blijven vertonen. Een anderslui dend standpunt hierover kwam van Georges Goldfayn (alg. se cretaris van C.I.C.A.E.-Européen), die van mening is dat de multi plexen niet de echt moeilijke films zullen vertonen, omdat er voor de keuze en de begeleiding daarvan te veel specialistische kennis nodig is. Zeer interessante mededelingen kwamen tenslotte van William F. Kartozian (jurist, vroeger bioscoopexploitant, thans extern voor zitter van de Amerikaanse bioscoopbond N.A.T.O.). Terwijl er in de jaren'70 en '80 in de V.S. grote bedragen zijn geïnvesteerd in nieuwe bioscopen en in verbetering van de accommodatie, is de aandacht thans gevestigd op een verbetering van de service. (In de V.S. bedraagt de gemiddelde buffetomzet 30% van de recette.) Kartozian zei, er van overtuigd te zijn dat regionale bioscoopke tens beter werken dan nationale, dus omgezet naar Westeurope- se maatstaven, dat nationale circuits beter te managen zijn dan internationale (hetgeen overigens niet wegneemt dat hij zijn re gionale bioscoopketen met ca. honderd zalen verkocht heeft aan Paramount). In een later gesprek zei hij, het eens te zijn met mijn stelling dat het succes van Milton Keynes ongeveer even groot zou zijn geweest als er i.p.v. één groot complex twee ongeveer half zo grote complexen zouden zijn gebouwd. Deze kwestie is van belang in verband met de mogelijke misvatting, dat het een enorm aantal zalen in één complex en niet zo zeer een gebrek aan goede bioscoopaccommodatie in een regio is, dat bepalend is voor succes, een misvatting die tot de bouw van voor bepaalde regio's te grote complexen kan leiden. Hierbij zij opgemerkt, dat Albert Bert, de kampioen van de megacomplexen, zoals vermeld, de keuzemogelijkheid binnen een complex als laatste in de vol gorde van succesbepalende factoren heeft genoemd. Zoals al eerder gezegd, ben ik van mening dat er een grens is waarbij er aan het verlangen van het publiek naar een ruime filmkeuze binen één complex is voldaan.)4 In overeenstemming daarmee is de mededeling van Wilkinson, dat de meest voorkomende grootte van de nieuwe complexen in Groot-Brittannië acht a tien zalen is. Een waarschuwing voor overdrijving is hier dan ook zeker op zijn plaats. Cl.CA.E. en de problemen rondom de Europese kunstfilm De meest gepassioneerde spreker over de problemen van de ar-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1990 | | pagina 6