Tabel 4:
Uitwerking van projecten
lange speelfilm
korte film
documentaire
korte voorfilm
Totaal
41
32
23
1
Toegewezen Afgewezen
8
10
6
1
33
22
17
0
Het valt op dat zeer veel projecten zijn afgewezen. Bij de meeste
typen film voor een realisering schommelt het percentage rond
66. Bij de uitwerkingen is dit percentage nog hoger (74,2%). Of
deze geringe positieve beoordeling te maken heeft met een ande
re, stringentere toetsing, met de gewijzigde aanvraagprocedure,
waardoor aanvragers in de regel niet meer worden gehoord, of
met het feit dat het percentage 'eerste' aanvragen in 1989 moge
lijk groter was dan voorheen, is niet uit te maken. Het merendeel
van de filmmakers die een subsidie voor een film verkregen, zijn
bekend en al enige jaren in het vak werkzaam.
De relatering van de fondsbijdragen aan de totale begroting van
de filmprojecten levert het onderstaande beeld op van de ver
schillende typen films. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt
tussen projecten die wel of geen televisieparticipatie hebben ge
kregen.
Tabel 5:
De gemiddelde financiering van een film
Lange Lange Docum. Docum. Korte
speelfilm speelfilm met zonder film
met zonder met
Fondsbijdrage 59% 52%
Zendgemachtigde
Cobra
7%
43%
33%
Stimuleringsfonds
Buitenl. Omroepen
Participaties 5%
Derden 28%
Distributie
garantie
Aantal films
1%
1
0,8%
39%
8,2%
3
4%
10%
76% 24%
48%
12%
6%
13% 3%
11% 7%
Korte
film
zonder
77%
17%
6%
Niet alleen het aantal films dat met televisiegelden wordt gereali
seerd loopt dramatisch terug. Ook het type film dat de televisie
voldoende interessant acht voor een hoog medefinanciering
spercentage is beperkt. De televisie concentreert zich op de korte
film (fictiefilms tot 60 minuten) en in de tweede plaats op docu
mentaires. Beide filmtypen zijn bij uitstek geschikt voor televisie
programmering omdat zij qua lengte goed passen in het
uitzendschema. De participatie van derden, andere fondsen of
instellingen is bij de lange speelfilm uitzonderlijk hoog, 28% en
39%. Niet vermeld wordt of er bepaalde instanties zijn die struc
tureel aan dit type film financiering verlenen. Het feit dat de televi
sie niet bereid is om in een aantal projecten te participeren heeft
ertoe geleid, dat de financiering van 5 projecten in 1989 nog niet
rond was. Het is te verwachten dat deze projecten slechts met een
vermindering van de begroting en/of met een hogere participatie
van de filmmakers zelf kunnen worden gerealiseerd. Het eerste
kan leiden tot kwaliteitsvermindering en het tweede betekent dat
de filmmakers voor hun activiteiten onvoldoende worden be
taald. De praktijk leert immers dat de inkomsten voor deze typen
film de hoogte van de eigen participatie haast nooit bereiken.
Het Fonds voor de Nederlandse Film dient mogelijk in zijn toe
komstige beleid rekening te houden met de bovenstaande feiten.
Het is niet uitgesloten dat men net als het Productiefonds in zijn
beleidsnota voor de jaren 1990-1992 kiest voor een verhoging
van de maximale bijdrage aan films indien er sprake is van uitzon
derlijke kwaliteit en er geen fondsen zijn die aanvullende bijdra
gen willen leveren. Het Fonds voor de Nederlandse Film wordt in
1989 voor het eerst veelvuldig met het probleem geconfronteerd
dat het bij projecten die door het Filmfonds zijn goedgekeurd niet
lukt televisiefinanciering te krijgen. Anderzijds vermeldt het jaar
verslag dat er ook projecten zijn die ondanks een televisiefinan
ciering niet door het Fonds voor de Nederlandse Film werden
goedgekeurd. Kennelijk, en dat is ook niet verwonderlijk, zijn de
criteria die het Fonds voor de Nederlandse Film en de omroepor
ganisaties aanleggen bij het goedkeuren van projecten verschil
lend. Televisie richt zich in eerste instantie ook bij de cultureel
waardevolle programma's op een algemeen publiek terwijl het
Fonds voor Nederlandse Film zo'n publieks-eis niet stelt. Ver
nieuwing en experiment zijn eerder aspecten die bij de beoorde
ling van projecten aan de orde zijn. Bevestigd wordt dit door het
feit dat vijf van de negen lange speelfilms die in 1989 in première
zijn gegaan in het 'grote' bioscoopcircuit terecht kwamen tevens
televisiefinanciering kregen. Wil het Fonds voor de Nederlandse
Film voor een redelijk aantal films televisiefinanciering krijgen
dan dient het aspect "bedoeld voor een algemeen publiek" een rol
te spelen bij de beoordeling.
Het is niet ondenkbaar dat het Fonds voor de Nederlandse Film
een gedeelte van zijn geld voor deze projecten reserveert. Want
omdat de ideeën en de creativiteit van de filmmakers ook bij dit
soort projecten voorop staan, regisseur en producent zijn im
mers initiatiefnemers, blijft dit type project onafhankelijk ten op
zichte van de reguliere omroepprogramma's. Tevens draagt het
bij tot de ontwikkeling van de filmcultuur, waarbij een groot pu
bliek wordt bereikt. Dat het Fonds voor de Nederlandse Film bij dit
soort projecten een laag maximum percentage voor mede-finan
ciering voorstelt, lijkt redelijk.
SLOTOPMERKING
De twee jaarverslagen tonen aan dat de fondsen enerzijds een
zeer specifiek eigen terrein hebben: het Stimuleringsfonds met
de benadering van "pure" televisieprogramma's en het Fonds
voor de Nederlandse Film met de benadering van de kunstzinnige
film waarbij de ontwikkeling van de filmcultuur belangrijker is
dan het bereiken van een groot publiek. Toch hebben beide fond
sen projecten die op grond van hun aard binnen beide doelstellin
gen passen. Voorts kampen beide fondsen, het Fonds voor de
Nederlandse Film meer dan het Stimuleringsfonds, met het pro
bleem dat men alleen over een gelimiteerd budget beschikt. Deze
budgetten zijn nooit toereikend om alle aanvragen te honoreren
en met een evenredig hoog percentage te ondersteunen. Voor
filmmakers bieden beide fondsen een werkterrein. De filmma
kers zijn erbij gebaat als er enerzijds duidelijke afbakeningen zijn
tussen de fondsen en anderzijds duidelijke, structurele samen
werkingsverbanden zijn, mogelijk gemengde commissies, die
projecten beoordelen, die voor beide distributiekanalen, film
theaters en televisie, geschikt zijn. Het is in 1990 ook in Neder
land niet meer vol te houden dat er filmmakers en televisiemakers
zijn, die slechts één van de beide media bedienen. Voor een ver
hoging van de kwaliteit van projecten in beide media is een vorm
van structurele samenwerking vereist van de financierende in
stanties.
Dorothee Verdaasdonk
Wetenschappelijk medewerker
vakgroep muziek- en theaterwetenschap R.U.
Bronnen: Jaarverslag Stimuleringsfonds 1989
Jaarverslag Fonds voor de Nederlandse Film 1989
Beleidsnota Productiefonds 1990-1992
15