EEN ASPIRIENTJE TEGEN MAANZIEKTE Kunst en recht hebben in beginsel evenveel met elkaar te maken als de maan met een aspirientje. Zeer weinig. Wat nu te doen, als je ze toch aan elkaar moet koppelen? De moeilijkheden rond een objectieve beoordeling bij de overheidsfondsen. Wie in Nederland een film wil maken moet, voor het zover is, een ware rondgang maken langs allerlei mogelijke financiers. Steeds weer hoopt hij, dat deze financiers hun fiat en daarmee hun geld geven, wil len meedelen in het avontuur dat iedere Nederlandse film toch altijd weer is, met alle risico's vandien. Waarom deze financiers hun "Ja, ik wil" uitspreken, is hun zaak. Of de film hen nu aantrekt of de maker: ze hoeven aan niemand verantwoording voor hun beslissing af te leg gen. RECHTSBEGINSELEN In de rij aangezochte financiers ontbreekt vrijwel nooit de overheid. In navolging van het reeds door Thorbecke in 1862 gestelde ada gium: "De overheid is geen beoordelaar van kunsten, althans behoort dat niet te zijn", is de subsidiëring van films ondergebracht bij twee fondsen: het Productiefonds voor Nederlandse Films (Productie fonds) en het Fonds voor de Nederlandse Film (Filmfonds). Voordeel van die fondsenstructuur is, dat een fonds beter geoutilleerd kan zijn voor de uitvoering van zo'n taak, en dat de ministeriële verantwoor delijkheid beperkt blijft tot het gehele handelen van zo'n fonds en zich niet uitstrekt tot iedere incidentele beslissing. Het zijn dus deze fond sen, die de jaarlijks door WVC beschikbaar gestelde middelen naar beste kunnen en weten moeten verdelen. Naar beste kunnen en we ten? Ja, maar er is meer aan de hand. Het gaat hier om overheids fondsen en overheidsgeld, en het adjectief "overheids-" impliceert dat de fondsen in hun optreden rekening moeten houden met allerlei beginselen en waarborgen, waar een particuliere investeerder met een grote boog omheen kan. Dit heeft te maken met de eisen die in een democratische rechtsstaat aan het handelen van de overheid worden gesteld. De overheid behartigt het algemeen belang, mag geen privébelangen behartigen, en moet daarom objectief zijn, on partijdig, onbevooroordeeld en consequent. Het verbod van wille keur heet dat. Daarom moet de overheid, daar waar zij de vrijheid heeft om iets wel of niet te doen, om "zus" of "zo" te beslissen, criteria vaststellen - beleid voeren heet dat -, zodat de burger van te voren eigenlijk al weet waar hij aan toe is, en net zo behandeld wordt als een medeburger in dezelfde situatie. Rechtszekerheid en rechtsgelijk heid heet dat. Dat aan een overheid al deze strenge eisen worden ge steld is natuurlijk een mooie zaak. Wanneer je echter deze rechtsbe ginselen gaat opdringen aan beoordelaars van kunstprodukten kom je in de knel. Niets is toch zo subjectief en onvoorspelbaar als de waardering van kunst, met een grote K of niet. De een loopt weg met Van Gogh (hier: de schilder), de ander wordt er warm noch koud van, en over het schilderij is nog niets concreets gezegd. DILEMMA Een groot dilemma, dat schipperen tussen objectief optreden en sub jectief beoordelen. Vooral bij het Filmfonds komt dat naar voren. Dit fonds, opgericht in 1983, vindt zijn grondslag in de Fondsenwet Scheppende Kunsten, een wetje op grond waarvan de minister van WVC is gemachtigd een fonds op te richten ter bevordering en subsi diëring van scheppende kunsten. Bij de totstandkoming van de wet zei de toenmalige minister van CRM, mevrouw Gardeniers, het van zelfsprekend te achten dat zo'n fonds democratisch zou moeten functioneren en dat de gebruikers ervan bij dit fonds zouden moeten worden betrokken, temeer daar hun deskundigheid bezwaarlijk zou kunnen worden gemist. Dit alles bijvoorbeeld door het instellen van adviescommissies, zo stelde de minister, en kreeg hierbij de instem ming van de Tweede Kamer.1 ARTISTIEK WAARDEVOL? En ze zijn er gekomen, die adviescommissies bij het Filmfonds. Het bestuur is op grond van artikel 6 van het oprichtingsbesluit verplicht zich bij zijn subsidiebeslissingen te laten adviseren door een com missie. Dit als waarborg dat het er allemaal eerlijk en objectief aan toegaat, en dat de deskundigheid van zo'n adviescommissie wel een uitstekend oordeel moet opleveren. Een waarborg, even effectief als een aspirientje tegen maanziekte. Het Filmfonds heeft immers tot taak het verlenen van subsidies aan de artistiek waardevolle film, maar weet U wat dat is, artistiek waardevol? Een beetje oordeel daar over valt pas te geven als de film er is en dan nog zullen de meningen regelmatig verdeeld blijven. Volgens de overheid weet een breed samengestelde commissie van deskundigen dat wel. Maar wat is deskundigheid, en wie beoordeelt wie deskundig is? En wie beoor deelt vervolgens wie kan beoordelen wie deskundig is enzovoort. De vergelijking met de verpleegster op de Droste-cacaobus doemt op. Er is nog een bezwaar: als de genoemde Van Gogh-liefhebber en Van Gogh-hater tot één gezamenlijk oordeel over het schilderij moeten komen, wordt dit waarschijnlijk iets in de trant van: "wel leuk". Met andere woorden: een breed samengestelde beoordelingsprocedure werkt geëgaliseerde beslissingen in de hand, hetgeen de kans op ver rassingen danig verkleint. En men kan zich afvragen of dit de statutai re doelstelling van het Filmfonds - het bevorderen van de artistiek waardevolle film, en wel met een "ideëel oogmerk"- wel ten goede komt. Bij het Produktiefonds speelt deze problematiek ook in zekere - zij het mindere - mate. Nu dit fonds is opgericht in 1956, derhalve voor de democratiseringshausse van de jaren '60 en '70, wordt het door ver plichte adviescommissies niet geplaagd. Maar ook hier is de situatie niet ideaal. De minister benoemt een zestal bestuursleden die tot een gezamenlijk oordeel moeten komen over de aanvragen, waarbij voor al wordt gekeken naar de kwaliteit en de kans op commercieel suc ces. "Een soep van artistieke en economische argumenten" is het eens genoemd2 Onwerkbare criteria, waarbij de geschiedenis heeft bewezen dat de vlieger "zes weten meer dan één" ook hier niet opgaat. Neem "Op hoop van zegen". Een beroemd stuk van een beroemde Nederlandse toneelschrijver, een topbezetting, produktie en regie in ervaren handen, een voor Nederlandse begrippen ruim produktie- budget, geen wonder dat het Produktiefonds ja zei tegen de film. Het enige dat uiteindelijk ontbrak was voldoende publiek. De film had niet het verwachte succes - de vis werd inderdaad duur betaald - ondanks de wijsheid van het zeskoppige bestuur. LIEDJE VAN VERLANGEN Maar goed, kritiek leveren is makkelijk, maar hoe moet het dan wel? Het liedje van verlangen dat dikwijls vanuit de filmwereld wordt ge hoord heet "Het Deense Model". Geef jaarlijks aan één persoon de zak met geld, die hij (m/v) naar goeddunken mag verdelen. Of beter: geef twee personen ieder de helft. Wanneer de filmmaker bij de één bot vangt, kan hij het altijd nog bij de ander proberen, en anders moet hij wachten tot het jaar daarop, wanneer er weer twee nieuwe zitten. Dit systeem sluit blunders niet uit, maar het biedt de voordelen dat (ega- 17

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1990 | | pagina 17