resultaten te beoordelen. Vooral bij debutanten is het van belang achterat vast te stellen of de debutant in aanleg over voldoende capaciteiten beschikt om in aanmerking te komen voor verdere ondersteuning. Bij hetgeen ik hier heb opgemerkt over de fondsen is het zaak goed voor ogen te houden dat de mogelijkheden voor de filmfondsen om actief en inhoudelijk te sturen, als waren zij producenten, beperkt zijn. Het gaat hier immers om publieke fondsen aan wie de bevoegdheid is verleend tot het nemen van beslissingen die rechtsgevolg hebben voor individuele burgers. De besluitvor ming dient omgeven te zijn door waarborgen die de rechtsstaat stelt. Zo heeft het gebruik maken van adviescommissies voor de fondsbeslissingen een belangrijke legitimerende functie. Maar mede vanwege het compromiskarakter van de besluitvorming zijn er veelal slechts beperkte mogelijkheden om als fonds een sturende en begeleidende rol te spelen en een eigenzinnig en avontuurlijk artistiek beleid te voeren. Ik acht het wenselijk daarvoor meer ruimte te scheppen. Voor de hierboven geschetste problemen zijn geen eenvoudige en pasklare oplossingen voorhanden. Ik wil wel trachten aan te geven in welke richting naar mijn mening gezocht zou moeten worden. Ik meen dat het noodzakelijk is zowel de werking van de marktte versterken, als tegelijkertijd te komen tot een verbetering van de kwaliteit. Het een kan niet zonder het ander. Zo acht ik het denkbaar de steunverlening van de zijde van de overheid meer dan thans het geval is afhankelijk te stellen van de bereidheid vanuit de markt om te participeren en van de (artistieke en/of commerciële) resultaten die op de markt behaald worden; ik denk daarbij ook aan een minder lankmoedige beoordeling van projecten, meer continuïteit voor noodzakelijkerwijs minder film makers en producenten, en een betere coaching van beginnende filmmakers. Daarbij is het van belang oog te blijven houden voor de diversiteit van het filmmaken in Nederland. Een belangrijk deel van het voorgaande heeft vooral betrekking op speelfilms. Er moet echter ruimte blijven ook voor de andere films, voor het experiment, voor andere manieren van filmmaken. Het zijn niet de institutionele eenvormigheid en regelgeving, maar juist de diversiteit en de beweeglijkheid die mede de vitaliteit van de sector bepalen. Filmstudio Wat veel kunstsectoren in allerlei variaties kennen, ontbreekt in de filmsector: een werkplaats of studio waar talentvolle beginnende filmmakers (en mensen uit andere filmdisciplines) na hun oplei ding onder een aanstekelijk artistiek leiderschap hun vakman schap verder kunnen ontwikkelen. Kenmerken daarvan zijn: - een aanspreekbaar artistiek leiderschap; een 'producent' voor een beperkte duur benoemd; - actief in het opsporen, maar ook in het sturen en begeleiden van talent; - investeren in talent, dus meer persoonsgericht; - een systematische beoordeling van resultaten en het verbinden van consequenties daaraan voor de makers; - het vormen van een stal van getalenteerde filmmakers. Waar het gaat om het opvangen, aanmoedigen en begeleiden van nieuw talent (een van de belangrijkste taken van het Fonds voor de Nederlandse film), levert een dergelijke producentachtige werkwijze denkelijk betere resultaten op dan de huidige. Al geldt ook hier dat het succes ervan in hoge mate afhankelijk is van degene die de artistieke leiding heeft. Aan hem (of haar) worden hoge eisen gesteld, niet alleen wat betreft oordeelsvermogen, maar ook wat betreft communicatieve vaardigheden. Een dergelijke filmstudio, waarvan in het buitenland voorbeelden te vinden zijn, zou kunnen functioneren, zij het niet uitsluitend, als een vervolg op de filmacademie, waar het ambacht geleerd wordt, en tevens als stadium voorafgaand aan een produktiefonds nieuwe stijl, dat de professionele beoefening van het vak onder steunt. Produktiefonds Daarnaast en als vervolg op de filmstudio is één produktiefonds denkbaar, dat de professionele filmproduktie ondersteunt en waar in beginsel iedereen terecht kan, ookals hij niet defilmstudio heeft doorlopen. De veronderstelling is wel dat op den duur de kwaliteit van de aanvragen zal toenemen. Daarbij stel ik mij een combinatie voor van zogenaamde 'selec tieve' en 'quasi-automatische' subsidies. Selectieve subsidies worden per project verstrekt op basis van een (minder lankmoedige) kwaliteitsbeoordeling. Daarbij kan het gaan om publieksfilms, artistiek waardevolle speelfilms, docu mentaires e.d. en wordt de hantering van het kwaliteitsbegrip mede bepaald door het karaktervan de film en de oogmerken van de maker. Ook zal naar mijn opvatting gestreefd moeten worden naar een nieuw evenwicht tussen de toegankelijkheid voor nieuwkomers en de zorg voor een zekere continuïteit voor hen die hun sporen verdiend hebben. Daarnaast kan zoiets als een zeker automatisme worden ge creëerd. Subsidies worden afhankelijk gesteld van de resultaten die een film behaalt in de bioscopen en/of op internationale festivals. Het subsidie wordt achteraf vastgesteld en dient te worden besteed aan een volgend project. Verschillende Europese landen kennen (variaties op) dit systeem. Een andere mogelijkheid is het subsidie te koppelen aan de bereidheid van particuliere financiers te participeren in een film project in de vorm van een matching-fund. De betrokkenheid van particuliere financiers kan ook worden vergroot door de investe ringen fiscaal aantrekkelijk te maken. Ik wil onderzoeken welke ervaringen andere landen, zoals Frankrijk, Duitsland en Australië hiermee hebben opgedaan. Het voordeel van dergelijke subsidies is dat ze de werking van de markt versterken. Bovendien is het daarmee mogelijk om inhou delijke en commerciële of bedrijfsmatige overwegingen die nu beide in de beoordeling van projecten een rol spelen -en niet noodzakelijkerwijze in eikaars verlengde liggen- beter te onder scheiden en beide meer tot hun recht te laten komen. Hierbij moet worden opgemerktdat belangrijke categorieën films, zoals documentaires, experimentele films en eerste films, slechts op basis van deskundigen-selectie kunnen worden ondersteund. Televisie Voor het behoud en de ontwikkeling van een eigen Nederlandse filmcultuur is een goede samenwerking tussen de filmsector en (Vervolg op pagina 33) 14

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1991 | | pagina 16