STRUCTUURONDERZOEK VAN DE BEDRIJFSTAK:
BASIS VOOR HET KOMENDE BELEID
Het al bij diverse gelegenheden aangekondigde rapport over de structuur van onze bedrijfstak en van de bedrijfstak
organisatie) 1 is eind maart gereedgekomen en op 16 april besproken in de vergadering van het Bondsbestuur, waarna het
ter beschikking is gekomen van de leden en andere belangstellenden. Het in opdracht van het Bondsbestuur ingestelde
onderzoek is uitgevoerd onder leiding van dr. P.H. Admiraal van de Vakgroep Economische Organisatievormen van de
Erasmus Universiteit Rotterdam. Door de auteurs is een resumé samengesteld, dat aan alle leden is verstuurd, terwijl het
rapport zelf bij het Bondsbureau kan worden verkregen. Dit artikel is dan ook geen samenvatting van het rapport, maar een
bespreking van de aspecten er van die direct of indirect van belang zijn voor het door de N.B.B, en de nieuwe verenigingen
van producenten, verhuurders en exploitanten te voeren beleid. Nog minder is dit artikel bedoeld als vervanging van ken
nisneming van het interessante en goed leesbare rapport zelf, waarvan lezing hierbij dan ook van harte wordt aanbevolen.
DE VOORGESCHIEDENIS
Voor het opstellen van de in 1989 verschenen beleidsnota)2 bestonden
twee redenen: de gewijzigde marktverhoudingen in het algemeen en de
concentratie in de bedrijfstak in het bijzonder, en de wetgeving van de
E.G. ten aanzien van kartelregelingen. Aangezien het, met name wat de
regelgeving door de E.G. betreft, om een betrekkelijk nieuwe en inge
wikkelde problematiek gaat, zijn er door de opstellers van de beleids
nota pre-adviezen ingewonnen bij enige vooraanstaande deskundi
gen.^ Uit deze pre-adviezen is duidelijk geworden dat zowel vorm als
inhoud van de voor het filmbedrijf in Nederland geldende regelgeving
ingrijpende wijzigingen dienen te ondergaan. Eveneens is duidelijk ge
maakt, dat de met het oog op de E.G.-regels noodzakelijke advisering
op juridisch gebied vooraf dient te worden gegaan door een econo
misch advies, uit te brengen door een onafhankelijke instantie. Terwijl
de Nederlandse wetgeving op de economische mededinging in principe
een misbruikwetgeving is (d.w.z. een regeling is geoorloofd tenzij mis
bruik van economische macht blijkt), is de regelgeving van de E.G.
gebaseerd op het verbodsprincipe (d.w.z. een regeling van het econo
misch verkeer is alleen geoorloofd na verkregen toestemming). Dit
betekent dat bestaande reglementen van de N.B.B., resp. in de plaats
daarvan komende nieuwe regelingen van het economische verkeer
binnen de bedrijfstak vooraf de instemming van de E.G. behoeven. Een
dergelijke goedkeuring is alleen mogelijk, indien aannemelijk kan
worden gemaakt dat een bepaalde regeling met het oog op het algeme
ne, resp. collectieve belang noodzakelijk of ten minste wenselijk is. Dat
een dergelijke noodzaak of wenselijkheid op objectieve wijze moet
worden aangetoond, moge duidelijk zijn. Eveneens in overeenstem
ming met ontvangen pre-adviezen, heeft het Bondsbestuur zich vorig
jaar tot de Vakgroep Economische Organisatievormen van de Erasmus
Universiteit Rotterdam gewend, hetgeen leidde tot de opdracht voor
het uitbrengen van een economisch advies. Dat advies is thans gereed.
DE INHOUD VAN HET RAPPORT
In het met de bijlagen 106 pagina's tellende rapport zijn de volgende,
hierna te bespreken onderwerpen aan de orde gekomen:
- Beschrijving van de bedrijfstak en een beknopte geschiedenis daar
van. (Deze is uiteraard nuttig, en met name nodig voor de niet tot de
bedrijfstak behorenden die bij het op dit rapport te baseren beleid
betrokken zullen raken.)
- Beoordeling van enige regelingen betreffende het onderlinge han
delsverkeer.
- Beoordeling van de Bondsarbitrage.
- Beoordeling van de regeling m.b.t. de vestiging van nieuwe bios
copen.
- Standpunt over de mogelijkheid van misbruik van economische
machtsposities en daartegen te ondernemen acties.
- Beoordeling van de window-regeling
- Een vergelijking met de situatie in België.
- Prognoses.
DE VOOR DE BEDRIJFSTAKORGANISATIE GEKOZEN VORM
De ten aanzien van de te kiezen organisatievorm gelijkluidende pre-ad
viezen van Prof. Mr. L.A. Geelhoed en Prof. Dr. C.J. van der Weijden
hielden in, dat het voor een aanvaarding door de E.G. van bepaalde
regelingen van het onderlinge handelsverkeer noodzakelijk is, dat de
desbetreffende Bondsreglementen worden vervangen door tussen
rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen van resp. producenten,
verhuurders en exploitanten te sluiten verdragen met een beperkte
geldigheidsduur. De consequentie daarvan is, dat de N.B.B, in een
federatie dient te worden omgezet. (Een federale opzet is in de beleids
nota evenwel ook nog om een andere reden aanbevolen, namelijk op
grond van de gewijzigde marktverhoudingen en de op dit gebied nog te
verwachten veranderingen.) De federale structuur is inmiddels door de
Bondsraad goedgekeurd, en de verenigingen van resp. producenten,
verhuurders en exploitanten zijn inmiddels opgericht. Een belangrijke
conclusie en aanbeveling van het thans uitgebrachte advies houdt in,
dat regelingen betreffende bepaalde aspecten van het onderlinge
handelsverkeer inderdaad niet meer in reglementen thuishoren, maar
in tussen de verenigingen te sluiten verdragen, waarbij de tussen de
N.B.B, en de Associatie van Ned. Filmtheaters gesloten overeenkomst
als voorbeeld kan dienen. De wenselijkheid van een federale structuur
is hiermee uitdrukkelijk bevestigd.)4
ADVIEZEN M.B.T. ENIGE REGELINGEN VAN HET ONDERLINGE HAN
DELSVERKEER
Gezien de aanbeveling, de eisen waaraan vertoningsovereenkomsten
dienen te voldoen via collectieve onderhandelingen in verdragen vast te
leggen, ligt het voor de hand dat de auteurs van het rapport daarover
geen gedetailleerde adviezen hebben gegeven. Ten aanzien van enige
aspecten zijn evenwel concrete aanbevelingen gedaan.
Eén van deze aanbevelingen houdt in, het verbod van zg. blokboekin-
gen, d.w.z. van koppelverkoop van films, te handhaven. Dit houdt in,
dat overeenkomsten ook in het vervolg slechts op één film betrekking
dienen te hebben, zij het dat zij niet meer voor elke bioscoop afzonder
lijk hoeven te worden gesloten (blz. 63, 85/86). Dit betekent een aan
passing van de formele regels aan de praktijk, zoals ook in de beleids
nota is voorgesteld.
Art. 5 van de Bondsvoorwaarden bepaalt dat een film niet zonder toe
stemming van de huurder tezelfdertijd in een andere bioscoop ter
plaatse mag worden vertoond. Zoals in de toelichting op de laatste
wijziging van het Algemeen Bedrijfsreglement (stuk 90/121B) is opge
merkt, zal deze bepaling moeten worden heroverwogen, gezien de
regionale aantrekkingskracht van de multiplexen nieuwe stijl. Zo is er
onvoldoende reden, op dit gebied een verschil te handhaven tussen
een dergelijk complex aan de rand van een stad en een dat er even bui
ten is gelegen. Aan de andere kant dient evenwel het belang van beper
kende regels ten aanzien van ongelimiteerde parallelle vertoningen niet
uit het oog te worden verloren, zoals in mijn andere artikel in dit blad is
betoogd. Deze problematiek is ook genoemd in het advies. Hierbij is
opgemerkt dat een zekere intensivering van de onderlinge concurrentie
op dit gebied dient te worden aanvaard, doch dat een beperkende nieu
we regeling hier niet gemist zal kunnen worden (blz. 87).
Belangrijk is ook het in het advies te vinden standpunt over maxime
ring van de huurprijs. Een algemeen aanvaarde inperking van het ruil-
verkeer is het verbod, zonder toestemming van de rechthebbende
kopieën van een film te verhuren of te huren. De adviseurs zijn van oor
deel dat een beperking van de daaruit ontstane machtspositie van de
aanbieders door het vaststellen van een maximum-huurprijs alleszins
redelijk is. (blz. 89)