ringen betekent. Zeker lijkt, dat de nieuwe multiplexen nieuw bezoek zullen genereren. In het geheel niet zeker is m.i. echter, dat de toeneming van het bezoek per saldo op de duur zo groot zal zijn als door sommige plannenmakers wordt aangenomen, resp. wordt gezegd. Zeker is tenslotte, dat de nieuwe multiplexen sluitingen van bestaande bioscopen, waaronder ook goed geëqui peerde, zullen veroorzaken. Zeker niet uitgesloten is daarbij, dat ten gevolge van overinvesteringen ('competitive illusion')8) ook sommige nieuwe multiplexen dit lot zullen ondergaan. PROGNOSES In het belangwekkende referaat van Berghoff is de verwachting uitgesproken, dat de nieuwe multiplexen uiteindelijk tot sluiting van ca. dertig procent van de thans gevestigde bioscopen zullen leiden. Indien evenwel het z.i. fatale beleid van veel parallelle ver toningen ook in de multiplexen zou worden gevolgd, zou volgens hem het aantal sluitingen tot het dubbele kunnen oplopen. (In de universiteitssteden wordt evenwel een veel geringere mate van sluitingen verwacht.) Tenzij men er van uitgaat dat de nieuwe mul tiplexen in Duitsland een verveelvoudiging van het bezoek zullen veroorzaken )9, lijkt Berghoffs prognose enigszins in overeen stemming met de genoemde voorspelling van de verhuur-direc- teur van Warner-Duitsland. In het kader van deze prognoses zijn er in de discussies op het congres enige zinvolle opmerkingen gemaakt. Zo werd er op ge wezen, dat er in de Verenigde Staten thans ongeveer evenveel bioscoopbezoekers zijn als tien jaar geleden, doch met dit ver schil, dat deze thans over veel meer zalen worden verdeeld, het geen de rentabiliteit niet ten goede is gekomen. Deze opmerking komt overeen met de in een bericht over de Sho-West' geconsta teerde overscreening in de V.S., die tot weinig bevredigende re sultaten per doek heeft geleid.)9 Een in dat kader eveneens ge maakte opmerking over het feit dat er in Engeland inmiddels al weer enige multiplexen zijn gesloten, is niet verwonderlijk. Door mij is in de discussie attent gemaakt op de mogelijkheid van een op langere termijn werkend effect op het bezoek. Indien in de stadscentra, resp. in kleinere plaatsen gevestigde bioscopen ten gevolge van de concurrentie van nieuwe multiplexen tot sluiting worden genoopt, zullen die bioscopen weliswaar niet meer vol doende bezoek hebben voor een kostendekkende exploitatie, maar zij zullen nog wel bezoek hebben. Na de sluiting zal een deel van dat bezoek alsnog overgaan naar de multiplexen, maar een ander deel zal verloren zijn (bijv. mensen die te voet of per fiets naar de bioscoop willen gaan). Te verwachten is derhalve, dat het positie ve netto-effect op het bezoek ten gevolge van nieuwe multiplexen na enige tijd verminderd wordt door een - zij het geringer - nega tief effect ten gevolge van sluitingen. CONCLUDERENDE OVERWEGINGEN Sommige veranderingen van structurele aard kunnen alleen door grote ondernemingen worden bewerkstelligd. Hierbij is bijvoor beeld te denken aan enorme uitgaven voor noodzakelijke research, die door kleine ondernemingen niet kunnen worden opgebracht. Een andere oorzaak wordt gevormd door zeer grote bedrijfsopti- ma, zoals bijv. bij staalfabrieken het geval is. Bij de vestiging van multiplexen, zelfs van zeer grote, zijn er echter wat dit betreft in beginsel geen factoren die ondernemingen van beperkte omvang daarvan weerhouden: in technisch en organisatorisch opzicht zijn er op dit gebied eigenlijk nauwelijks prestaties die middelgrote ondernemingen niet ongeveer even goed kunnen leveren als inter nationale concerns. Dat het in het algemeen toch de laatst genoemde zijn, die in multiplexen investeren, komt dan ook door andere oorzaken. Deze liggen op het gebied van de financiering en van het tegemoettreden van onzekerheid. Wat de financiering betreft, verkeren kleinere ondernemingen door de onvolkomen heid van de vermogensmarkt ten opzichte van grote concerns in een nadelige positie.)10 Echter, zelfs indien de financiering van een multiplex nieuwe stijl voor een middelgrote onderneming mogelijk is, zal de overweging dat een ernstige miscalculatie het einde van de hele onderneming zou betekenen, de meeste ex ploitanten daarvan weerhouden. Door Berghoff is de gedachte geopperd, dat de overheid ter voorkoming van een overheersing door internationale concerns middelgrote (familie-ondernemin gen in de gelegenheid stelt, tegen bijzondere voorwaarden geld te lenen voor de vestiging van een nieuw bioscoopcomplex. Mijn kritische opmerking, dat dit slecht zou passen bij een vrije markt economie, werd door hem beantwoord met de constatering dat er ondanks die vrije markteconomie binnen de E.G. nauwelijks een ongesubsidieerd worteltje wordt gegeten. Ik denk echter dat er, met uitzondering misschien van de Franse, geen overheid bereid zal zijn tot een dergelijke steun aan nationale bioscoopexploitaties, die in Brussel ongetwijfeld als concurrentievervalsing zou worden aangemerkt. Eerder verwacht ik, dat agrarische producten ook binnen de E.G. gaandeweg met minder subsidie zullen worden genuttigd. De intrigerendste opmerking die tijdens de discussie is gemaakt, betrof de indringende vraag naar het uiteindelijke doel dat met name de internationale concerns met hun investeringen in multi plexen op het oog hebben. Indien dat alleen een substantiële verhoging van het bioscoopbezoek in i.c. Duitsland is, heeft men rekening te houden met de in dit artikel en ook elders genoemde gevaren. Indien het echter, zoals deze spreker vermoedde, vooral gaat om een beheersing van de markt vanaf de productie tot en met de vertoning, zouden er nog overwegingen van geheel andere aard ten aanzien van het te voeren beleid moeten bijkomen. Hoe het antwoord op deze vraag ook zou moeten luiden, duidelijk dient te zijn dat alternatieven zoals de ontwikkeling in België en de acti viteiten van het grootste Duitse bioscoopconcern (Flebbe) in de beschouwingen behoren te worden betrokken. Als ander alterna tief blijven daarnaast alleen vormen van samenwerking tussen kleinere ondernemingen over. Of die er in Duitsland, resp. in lan den waar de concentratie verder is voortgeschreden, zullen ko men, zal m.i. alleen een niet te verre toekomst kunnen leren. SLOTOPMERKING Aan het eind van de conferentie bleken de congresvoorzitter en ik het erover eens te zijn dat de problemen rondom de nieuwe multi plexen een uitsluitend daarop gerichte conferentie ten volle waard zijn. Dat het daarbij zou moeten gaan om een uitwisseling van er varingen en opvattingen uit verschillende landen, ligt voor de hand. Ook is het duidelijk dat er thans, nu het beleid nog enigszins bijtijds zou kunnen worden bijgesteld, dringend behoefte is aan resultaten van onderzoek op dit gebied. Een gunstige omstandig heid kan hierbij zijn, dat de E.G. bereid is, in het kader van 'Media 95' zoals voorgesteld door de U.N.I.C. gelden voor dergelijke acti viteiten beschikbaar te stellen. drs. J.Ph. Wolff Noten 1. Zie bijv. de in de volgende artikelen geciteerde meningen: "Het complexe probleem van de supercomplexen" (Film, sept. 1989, blz. 13); "Nieuws over multi- en megacomplexen" (Film, mei 1990, blz. 5); "E.G.-geld voor bioscopen? Het symposium te München over de toekomst van de bios coop in Europa" (Film, aug. 1990, blz. 6). 2. "Het complexe probleem van de supercomplexen" 3 Dat omzetstatistieken zelfs in het belangrijkste filmland, de V.S., niet be trouwbaar zijn, is vermeld in "Mistery of the Missing Billion" (Screen International, 8/14,1991, blz. 12). 4 "Het gevaar van ongefundeerde opbrengstverwachtingen" (Film, juni 1990) 5. t.a.p. blz. 95 6. t.a.p. blz.76 7. Zie "Het Filmtheater-Seminar 1990 in Baden-Baden. Nieuws over multi en megacomplexen" (Film, mei 1990, blz. 5). 8 Zie "Het gevaar van ongefundeerde opbrengstverwachtingen" (t.a.p., blz. 7). 9. Zie voor een dergelijke verwachting bijv. Harald Metz, "Showdown West in Las Vegas" (Filmecho/Filmwoche 1991 nr. 10). 10. Zie hiervoor "In de luwte" (Film, jan 1988, blz. 4).

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1991 | | pagina 7