DE BONDSARBITRAGE Ten aanzien van de Bondsarbitrage zijn de adviseurs tot de conclusie gekomen dat het duidelijk de voorkeur verdient, deze te handhaven. Deze conclusie berust mede op een vergelijking met de situatie in andere landen, met name met die in België, waaraan een apart hoofd stuk is gewijd. Deze conclusie bevestigt de juistheid van het resultaat van een vorig jaar over dit onderwerp gevoerde discussie met verte genwoordigers van major companies. ADVIEZEN M.B. T. HET VESTIGINGSBELEID Het oordeel over de bestaande vestigingsreglementering is enerzijds bijna verrassend positief uitgevallen, maar geeft anderzijds blijk van een misverstand. Bij de laatste wijziging van het Algemeen Bedrijfsreglement is het crite rium m.b.t. de filmvoorziening aangepast aan de omstandigheid dat multiplexen met een regionale werking een tot de plaats van vestiging beperkte toepassing van dit criterium ongewenst maken. Tevens is de formulering aangepast aan die van de nieuwe doelstelling: de versterking van de positie van film als cultuuruiting in Nederland door onder meer het bevorderen van een zo veelzijdig mogelijke en zo veel mogelijk verspreide filmvoorziening In het advies is hierover te lezen: "De bond neemt aan, dat een multiplex zich zal vestigen aan de rand van een stad, of daarbuiten op het platteland. Het gevolg zou zijn, dat de filmvoorziening in de binnenstad verschraalt, doordat aldaar bioscopen moeten sluiten. Kennelijk is dit niet het gevolg van consu mentenvoorkeuren, die tot uitdrukking zijn gebracht in de aankoop van toegangskaartjes. In tegendeel, deze ontwikkeling zou juist contrair zijn aan de behoeften en slechts tot stand kunnen komen door vervalsing van de concurrentie." (blz. 93). Bij alle waardering die ik voor het ad vies in het algemeen heb, vraag ik mij af, hoe de auteurs tot deze ver onderstellingen hebben kunnen komen, en waaraan deze sarcastische toon te wijten is. In de toelichting op de reglementswijziging, waarnaar door de auteurs is verwezen, staat immers juist dat "vestigingen van een nieuw type van bioscoopcomplexen in het algemeen niet kunnen en niet dienen te worden tegengegaan, maar dat deze vestigingen een adequate filmvoorziening van andere, goed uitgeruste bioscopen niet in gevaar mogen brengen" (stuk 90/121B, blz. 2). Ook is mij niet duidelijk, waaruit zou blijken dat "de bond" aanneemt dat niet ook stadscentra in aanmerking komen voor de vestiging van een multiplex nieuwe stijl. Gelukkig gaat het hier overigens om kritiek van grotendeels slechts verbale aard. Geadviseerd is namelijk, de thans geldende criteria in principe te handhaven, en de beoordeling te blijven laten geschieden door een onafhankelijke commissie. Aanbevolen is daarbij, de Commissie Nieuwe Zaken op federaal niveau te laten werken, en deze uit te breiden met nog één buitenstaander, teneinde bij beslissingen over het belangrijkste criterium tot een tweederde meerderheid te kun nen komen (blz. 94,101-102). Terecht is m.i. de in het advies gemaak te opmerking, dat een eventueel misbruik van economische macht bij de filmverkrijging moeilijk van te voren, d.w.z. bij de aanvraag kan wor den beoordeeld. Met de aanbeveling, de laatste reglementswijziging te herzien, zal dan ook zeker rekening gehouden moeten worden bij de besprekingen over de in een verdrag vast te leggen nieuwe regeling. DEMOGELIJKHEID VAN MISBRUIK VAN ECONOMISCHE MACHT In de beleidsnota is (op blz. 26) gewezen op de wenselijkheid, het be grip concurrentievervalsing een grotere rol bij de toekomstige regelge ving te laten spelen. Het gaat daarbij om een uitbreiding van 'concur rentievervalsing in enge zin' (subsidiëring e.d.), die in het Alg. Bedrijfsreglement thans al als één der toelatingscriteria wordt gehan teerd, tot 'concurrentievervalsing in ruime zin', waartoe ook allerlei mogelijke vormen van misbruik van economische macht gerekend zou den kunnen worden.)5 Door de op dit gebied bij uitstek deskundige pre-adviseur Prof. dr. P. Hennipman is deze gedachte zeker zinvol ge- acht.)6 Getracht is inmiddels, dit uitgangspunt, dat in de doelstelling van de federatie en van de nieuwe vereniging van exploitanten is opge nomen, te verwerken in de vestigingsreglementering. Zoals hierboven vermeld, houdt het advies in, dat dit wellicht niet de meest geschikte plaats daarvoor is. Dat neemt echter niet weg, dat het in de doelom schrijvingen opgenomen doel het bevorderen van goede samen werking van, zowel als gezonde concurrentieverhoudingen tussen de leden, in het bijzonder door het tegengaan van misbruik van economi sche macht op de markt in de zin van de Wet Economische Mededinging en art. 86 EEG" nagestreefd moet blijven worden, wil er sprake kunnen blijven van een regelgeving die meer inhoudt dan de verzorging van enige zaken van min of meer technische aard. Van dit standpunt is kennelijk ook door de adviseurs uitgegaan. In hun bespreking van mogelijke vormen van misbruik van een econo mische machtspositie hebben de auteurs een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin het om plaatselijke concurrentie gaat, en de ge volgen van internationale invloeden. Wat het eerstgenoemde betreft, constateren zij ongelijke krachtsverhoudingen in sommige plaatsen tussen wel en niet tot bioscoopketens behorende exploitanten. Hoewel dit "niet strookt met de belangen van de verhuurder", kunnen hier onge lijke verhoudingen in concurrentie-steden optreden (blz. 86/87). Belangrijk is hierbij de aangehaalde formulering. Bij een beoordeling, of er sprake is van misbruik van economische macht in de zin van de Wet op de Economische Mededinging, gaat het er namelijk met name om, of de onderhandelingspartner (i.c. de verhuurder) tot beslissingen wordt gebracht die hij niet uit eigen wil zou nemen (bijv. het plaatsen van een grote film in een kleine zaal). Door de adviseurs wordt een succesvol beroep op de Nederlandse Wet op de Economische Mededinging in zulke gevallen mogelijk geacht. Het komt mij evenwel voor, dat de kans op een dergelijk succes wordt vergroot, indien door de marktpartijen aanvaarde en vastgelegde gedragsregels gericht zijn tegen op dit gebied mogelijke excessen. Beter dan de noodzaak van het indienen van klachten bij de nationale mededingingsautoriteiten is ui teraard het voorkomen van daartoe leidende marktgedragingen. Uitvoeriger is door de adviseurs stilgestaan bij de mogelijke gevolgen, die de macht van internationale concerns voor de filmvoorziening zou kunnen hebben. Hierbij zijn zij uitgegaan van de aannemelijkheid dat een multiplex nieuwe stijl een onderdeel zal vormen van een internatio nale keten, en dat nationaal georiënteerde ketens, waarvan de positie in steden nationaal gezien strategisch is, op het internationale vlak minder gewicht in de schaal zullen leggen (blz. 87/88). Door de auteurs wordt er rekening mee gehouden dat er "op grond van afspraken tussen hoofdkantoren van internationale maatschappijen een onevenredig deel van de top-10 aan een multiplex wordt geleverd" (blz. 94). Indien bo vendien een dergelijk multiplex niet bij de Bond zou zijn aangemeld, zou een situatie als bovenbedoeld een extra ernstig conflict betekenen (blz. 96/97). Als mogelijke oplossing is hier aanbevolen, in de desbe treffende regelingen tussen de verenigingen van exploitanten en ver huurders op te nemen, dat de verhuurders er voor moeten zorgen dat er ook bij hun eventuele transacties met derden wordt voldaan aan de bepalingen waarmee zij accoord zijn gegaan (blz. 103). "Denkbaar is, dat de N.B.B, zich hier gesteld ziet tegenover een regulerende taak. Zij zou kunnen overwegen marktvoorwaarden te scheppen, die waarbor gen dat aan de aanbodzijde een zo veelzijdig mogelijke en zo veel mo gelijk gespreide filmvoorziening blijft gehandhaafd" (blz. 18). De advi seurs voegen hieraan toe, dat de Wet Economische Mededinging de bioscopen in Nederland bescherming biedt indien een niet aangesloten bioscoop misbruik maakt van een machtspositie teneinde de concur rentieverhouding in zijn voordeel te beïnvloeden. Door de vereniging van bioscoopexploitanten kan dan een spoedprocedure bij het Ministerie van Economische Zaken worden ingesteld, dat "op zeer korte termijn zal kunnen optreden indien sprake is van misbruik van macht" (blz. 103). Het bestaan van die vereniging blijkt dus al om deze reden voor de betrokkenen van belang te zijn. BEOORDELING VAN DE WINDOW-REGELING De window-regeling van de N.B.B, is het enige reglement waarover al sinds geruime tijd een juridisch advies in voorbereiding is. Gezien het internationale karakter van deze regeling, heeft het Bondsbestuur in overeenstemming met ingewonnen pre-adviezen niet langer dan strikt nodig is willen wachten met het indienen van een aanvraag om goed keuring door de E.G. Met de afsluiting van het juridisch advies is ge wacht op het thans beschikbaar gekomen economische advies. Gezegd kan worden dat dit een zeer goede basis vormt voor de argumentering van een aan de E.G. voor te leggen regeling. Door de window-regeling schept de verhuurder ruimte voor de activi teiten van de exploitanten. ("De vernieuwing komt voor een groot deel via de bioscoop, omdat daar de premières van de belangrijk geachte films plaatsvinden" (blz. 47).) De adviseurs zijn van oordeel - en dat is van buitengewoon belang - dat de distributeurs dit uit welbegrepen ei genbelang doen, aangezien zij streven naar een zo hoog mogelijke tota le opbrengst van een film (blz. 90/91). Door de adviseurs is geconsta teerd dat de window-regeling ook in Nederland tot stand is gekomen op initiatief van de producenten en distributeurs (blz. 91). Hoewel een window-regeling dus mede in het belang van de producenten en ver huurders is, bestaat er volgens de auteurs reden, deze regeling een dwingend karakter te geven, teneinde te voorkomen dat er in individu- 10

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1991 | | pagina 9