wijze. Op onderzoeksgebied gebeurt er weliswaar nog te weinig, maar vergeleken met hetgeen er in grotere landen wordt gedaan, slaat onze organisatie zeker geen slecht figuur. Hoe men echter over deze aspecten denkt, een feit is, dat er in diverse landen met enige afgunst naar onze organisatie wordt gekeken. (Zo is er in kringen van de M.P.E.A.A. wel gezegd, dat de Bioscoopbond zou moeten worden uitgevonden als deze niet al zou bestaan.) Dergelijke gevoelens zijn ook begrijpelijk, als men bedenkt dat er bijvoorbeeld in Groot-Brittannië geen statistiek van bezoek- en omzetcijfers beschikbaar is, waardoor o.m. de mogelijkheid van research sterk wordt beperkt. Naast de aanwezige sterke kanten zijn er echter zeker ook zwakke. Met Maltha ben ik van mening dat de verdiensten van onze orga nisatie op het gebied van collectieve acties in de afgelopen perio de gering zijn geweest. Zoals mij tijdens het enige weken geleden gehouden congres van de Britse bioscoopbond gebleken is, wor den er veel meer en met succes activiteiten ontplooid door bij voorbeeld deze zusterorganisatie, die in andere opzichten een ver gelijking met de N.B.B, niet kan doorstaan. Deze constatering en de ook bij mij aanwezige overtuiging dat er in Nederland veel meer op dit terrein moet worden gedaan, neemt echter niet weg dat ik enkele van Maltha's uitspraken over dit onderwerp niet terecht acht. Weinig opbouwend is m.i. zijn mening over de bioscoopbon nen (blz. 17, rechter kolom). Juist daarmee zijn immers recentelijk nieuwe activiteiten ontplooid, die ook resultaten te zien hebben gegeven. Werkelijk onterecht vind ik de enigszins demagogische opmerking, dat de laagste plaats die Nederland (inderdaad) altijd heeft ingenomen op de internationale lijst van bioscoopbezoek per hoofd van de bevolking, als argument wordt gebruikt om inactief te zijn (blz. 19, linker kolom). Dit argument ben ik nog niet tegen gekomen, en ik kan mij ook niet voorstellen dat het door een zin nig mens zou worden gebruikt. Met deze opmerking ben ik gekomen bij hetgeen eigenlijk mijn grootste bezwaar is tegen de visie van waaruit het grootste deel van het artikel is geschreven. Deze visie wordt gekenmerkt door de uitspraak, dat 'de prikkel tot vernieuwing en investering niet 10 SEPTEMBER a.s. OPERATEURSBIJEENKOMST Op dinsdag 10 september a.s. zal in het Plaza Theater te Nieuwegein de vijfde operateursbijeenkomst worden gehou den, georganiseerd door de Stichting Instituut voor Opleiding van Technisch Bioscooppersoneel. Aan de orde komt nogmaals het onderwerp 'geluid' en wel een deel van het Dolby geluidssysteem. Tevens zullen nieuwe gegevens over het komende digitale geluid op film worden besproken. Als tweede onderwerp staat op het programma: 'licht', te we ten optische systemen en hulpmiddelen bij projektie. Na afloop wordt de deelnemers een lichte lunch aangeboden. Belangstellenden worden na de lunch (vanaf 14.00 uur) wel kom geheten bij de Filmcentrale Nieuwegein (Edisonbaan 18) voor een rondleiding. Tevens zal inzicht worden gegeven in het wekelijkse 'maandagochtend' gebeuren, nl. de program mering van de bioscopen en de daaruit voortvloeinde konse- kwenties t.a.v. verzending door van Gend Loos van al het filmmateriaal. Is het aantal gegadigden te groot dan zal in een aantal groe pen worden gewerkt, waardoor enige wachttijd kan ontstaan. Met het oog op de lunch-faciliteiten en de ontvangst bij de Filmcentrale dient men zich tijdig telefonisch op te geven, zo wel voor de operateursbijeenkomst als voor de lunch en het bezoek aan de Filmcentrale. Opgeven bij Mevr.R.Schlatter, Bondsburo, tel. 020 - 6799261 (niet op woensdag!) kan komen van de onderlinge concurrentie, aangezien deze sterk is beperkt door de reglementering van de bond' (blz 17, linker ko lom). De meest in het oog vallende afwezigheid van concurrentie is het bestaan van vrijwel een monopolie in onze grootste drie ste den, een verschijnsel waarmee Nederland min of meer een unieke plaats inneemt. Hoe dit monopolie is ontstaan, is algemeen be kend; algemeen bekend is ook dat de N.B.B, daar part noch deel aan heeft gehad. Door de meeste exploitanten wordt hard gewerkt aan een voortdurende verbetering van hun theaters, en er kan be slist niet worden gezegd, dat de gemiddelde toestand van de Nederlandse bioscopen of de daarin geboden service slechter is dan die in vele andere landen waarin de frequentie van het bio scoopbezoek hoger is dan die bij ons en waar dat altijd zo is ge weest. (Te denken is bijv. aan de in de Duitse bioscopen tot 30 minuten durende vertoningen van reclamefilms, aan Italië waar vrijwel alleen monotheaters bestaan, aan het ontbreken van de mogelijkheid van toegangsreservering in Frankrijk, en aan het heen en weer geloop in Parijse bioscopen met doorlopende voor stellingen.) Als onze Belgische collega's, zoals in het rapport naar voren is gebracht, actiever zijn bij het benaderen van het publiek, kunnen de Nederlandse exploitanten wellicht iets van hen leren. Dat betekent echter niet dat dit verschil aan de N.B.B, te wijten is, evenmin als de aspecten waarin het Nederlandse filmbedrijf zich positief onderscheidt van dat in sommige andere landen alle aan de N.B.B, te danken zijn. Wat de taken van onze organisatie betreft, ben ik het ondanks de tailkritiek met Maltha eens, dat deze vooral dienen te bestaan uit niet aflatende stimulerende activiteiten. In de afgelopen periode moest er door bestuursleden en de door (m.i. te ver doorgevoer de) bezuinigingen gereduceerde staf van het Bondsbureau veel werk worden verzet op het gebied van de structuurwijzigingen, en deze taak zal ook in de naaste toekomst nog veel tijd vergen. Daarna echter en ook al vooruitlopend daarop zal de nadruk op andere zaken moeten worden gelegd. Met Maltha ben ik van me ning dat vooral daaruit het bestaansrecht van onze organisatie zal moeten blijken. Het zou echter verkeerd zijn, 'de Bond' te vereen zelvigen met het beperkte aantal bestuursleden en functionarissen van het bureau. Van het gewenste elan zal alleen dan sprake kun nen zijn als veel leden beseffen dat wij tezamen 'de Bond' vormen. De heer Maltha, die zijn sporen op publicitair gebied ruimschoots heeft verdiend, kan daarbij een belangrijke rol spelen. drs. J.Ph. Wolff Noten 1. Estes Kefauver, In a few hands. Monpoly power in America' (Penguin Books, 1966), blz. 156 e.v. 2. Op een van de meest voordehandliggende mogelijkheden, nl. discrimi natie door uitsluiting of achterstelling bij de filmvoorziening, is zojuist ook gewezen in Skoop van juli/augustus 1991 (Rob de Spa, 'Lopende zaken', blz. 6, linkerkolom). 3. Zie 'Federatief samengaan van de exploitanten- en verhuurdersorgani saties in Zwitserland' (Film, december 1990). 4. 'Televisie en speelfilm. Het congres over de relatie tussen het filmbe drijf en de televisie in Venetië' (Film, december 1988) 5. H.J.A. Tijssen, R. Wijsmuller, J.Ph. Wolff en J.H.M. Arnolds (secr.), 'Rapport over de herziening van de Statuten en Bondsreglementen (Amsterdam, 1989), blz. 7 6. Stuk 90/121B; ook genoemd in 'Structuuronderzoek van de bedrijf stak: basis voor het komende beleid' (Film, mei 1991, blz. 9 en 10) 7. W.J.A. van Roosmalen en J.Ph. Wolff, 'Het gaat om de omzet. Nota over de mogelijkheden van het voeren van prijsbeleid door bioscoop exploitanten' (N.B.B.,1982); o.m. herhaald in: J.Ph. Wolff, 'Economie en film' (Economisch Statistische Berichten, 17/24-12-86; blz. 1251/1252) 8. 'Economisch beeld van de bioscoop'; blz. 77 en 82-83 9. 'Economisch beeld van de bioscoop', blz. 103; ook vermeld in 'Structuuronderzoek van de bedrijfstak: basis voor het komende be leid', t.a.p. blz. 10 (rechter kolom) 11

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1991 | | pagina 11