ALGEMENE LEDENVERGADERING
NEDERLANDSE VERENIGING VAN
FILMVERHUURDERS
informatieve tekst ter inzage hebben of hangen. In de bioscoop
ladders zal het filmgenre moeten worden aangegeven. Dat lijkt me
allemaal best te doen. De controle zal worden uitgeoefend door de
Raad van Toezicht, die nu het convenant met de videobranche be
waakt (en die moet worden uitgebreid). 'De Raad zal niet alleen op
de uitvoering van de filmvoorlichting toezien,1 schrijven de au
teurs, 'maar ook klachten van consumenten kunnen behandelen.'
HOE NU VERDER?
Zoals gezegd: Film en overheidsbeleid is naar mijn mening een
prima werkstuk. De geschiedenis van de filmkeuring, inclusief de
context daarvan, wordt helder samengevat. Er wordt geconsta
teerd dat er sinds het begin van de jaren 70 geen maatschappelijk
draagvlak meer is voor een filmkeuring (althans voor volwasse
nen). De twee huidige vormen van leeftijdskeuring (die door de vi
deobranche en de 'officiële') worden zakelijk met elkaar vergele
ken. De auteurs constateren dat de keuringsuitslagen amper ver
schillen, en dat de 'officiële' keuring hoogstens de helft van de
nieuwe films onder ogen krijgt.
Bij de motivering waarom de overheid 'dus' de Wet op de filmver
toningen maar moet afschaffen, wil ik echter een paar kantteke
ningen plaatsen. Allereerst mis ik het principiële argument: waar
om moet er voor de (video)film een ander regiem gelden dan voor
boeken, tijdschriften, televisie, grammofoonplaten? In het heden
daagse jargon heet dat privatisering, dat wil zeggen: het afstoten
van taken die voor de overheid 'oneigenlijk' zijn.
Daarentegen leggen de auteurs een zeer zwaar accent op het ar
gument dat deregulering zo heilzaam is. Ik herhaal het citaat
(p.156): 'Zelfregulering zet de overheid niet buitenspel, maar
plaatst haar nadrukkelijk in het beleidsveld.' Niet de taak van de
overheid staat dus ter discussie, alleen de manier waarop ze die
uitvoert. Weliswaar vermoed ik dat de auteurs deze opmerking
vooral als een doekje voor het bloeden hebben bedoeld, maar
toch: principieel is deregulering iets anders dan privatisering. Ook
de andere argumenten (de uitkomsten verschillen nauwelijks, de
'officiële' keuring ziet maar de helft van de films) zijn pragmatisch
van aard. Daar is niets op tegen. Een bijkomend, maar hoogst ac
tueel argument is dan nog de kostenbesparing. (Het zou niet de
eerste keer zijn dat een bezuiniging als 'beleid' wordt verkocht!)
Maar (jeugd)filmkeuring is in ons land in de politiek net zo'n ge
voelig onderwerp als de omroep. Het feit dat er al twee decennia
een consensus is inzake de overbodigheid van een filmkeuring
voor volwassenen wil nog niet zeggen dat die er ook is als het
gaat om films voor de jeugd. De branche schijnt de aanstaande af
schaffing van de jeugdfilmkeuring met gejuich te begroeten. Ten
principale is dat terecht. Na de vermakelijkheidsbelasting en de
filmkeuring voor volwassenen is dit de laatste discriminatie van
het medium die ongedaan wordt gemaakt.
Daar staat tegenover dat de branche in ons land geen ervaring
heeft met zelfregulering op dit gebied. In de eerste plaats gaat het
natuurlijk geld kosten, ik bedoel: méér dan de som van de keu
ringstarieven die op dit moment betaald worden. Het hangt af van
de exacte afspraken die in een convenant met WVC worden vast
gelegd en van de manier waarop de branche zich daar vanuit een
noblesse oblige tegenover het publiek en de politiek aan zal willen
houden. En er kunnen conflicten komen: is het de producent, de
verhuurder of de bioscoopexploitant die uiteindelijk de leeftijds
grens bepaalt? Welke sancties heeft de Raad van Toezicht (if
any)?
Maar de grootste onzekerheid is Europa. De comfortabele vrijheid
die de Nederlandse film- en bioscoopbranche thans heeft - naar
eigen believen wel of niet een film aanbieden aan de jeugdfilmkeu
ring - is in feite een wettelijk vastgelegde immuniteit van alle films
die niet expliciet voor de jeugd bestemd zijn. Zo'n situatie bestaat
maar in weinig Europese landen. Straks krijgen we (net als nu al
voor de televisie) Europese richtlijnen 'ter bescherming van de
jeugd' voor alle films en videobanden, en die richtlijnen mag 'de
zelfregulering' dan uitvoeren. Wedden?
Constant Janssen
Op 4 juni jl. is in de algemene ledenvergadering van de Neder
landse Vereniging van Filmverhuurders een bestuur gekozen, in
opvolging van het voorlopig bestuur dat was geïnstalleerd bij op
richting van de vereniging in december 1990.
Tot voorzitter is gekozen de heer drs. W.J.A.van Roosmalen, die
gedurende een groot aantal jaren ook het voorzitterschap bekleed
de -en nog steeds bekleedt- van de afdeling Filmverhuurders.
Tot leden van het bestuur zijn vervolgens gekozen de heren CA.
Koppies, J.B.Heijl, M.van Praag en R.Wijsmuller.
Nu de vereniging een formeel gekozen bestuur heeft, kan een aan
vang worden gemaakt met de besprekingen met de Nederlandse
Vereniging van Bioscoopexploitanten, over nieuwe vast te stellen
verdragen.
SALARISTABEL VOOR HET BIOSCOOPPERSONEEL
(per 1 juli 1991)
functies
per maand
per periode
van 4 weken
per week
39 uur
per uur
Bedrijfsleider A
2.590,21
2.390,96
597,74
15,33
Bedrijfsleider B
3.005,87
2.774,65
693,66
17,79
Unit-manager
3.397,88
3.136,50
784,13
20,11
Technisch inspecteur
3.397,88
3.136,50
784,13
20,11
Leerling-operateur
2.102.10
1.940.40
485.10
12.44
Leerling-operateur 1)
2.180,58
2.012,84
503,21
12,90
Leerling-operateur 2)
2.222,83
2.051,84
512,96
13,15
Operateur A
2.675,32
2.469,53
617,38
15,83
Operateur B
2.783,62
2.569,50
642,37
16,47
Operateur C
3.198,66
2.952,61
738,15
18,93
Service-medewerker
2.102.10
1.940.40
485.10
12.44
Schoonmaak- en
onderhoudspersoneel
2.102.10
1.940.40
485.10
12.44
ADMINISTRATIEF PERSONEEL
Salarisschaal A
2.571,15
2.373,37
593,34
15,21
Salarisschaal B
2.577,27
2.379,02
594,75
15,25
Salarisschaal C
2.604,08
2.403,77
600,94
15,41
Salarisschaal D
2.659,57
2.454,99
613,75
15,74
In de tabel is het geldende minimumloon onderstreept. Op deze lonen
wordt geen prijscompensatie toegepast. In de overige lonen is de prijs
compensatie van 1 juli 1991 ad 1% begrepen.
Daar waar in de salaristabel het wettelijk minimumloon is vermeld, wordt
voor werknemers van 22 jaar en jonger, die voor 1 januari 1989 in dienst
zijn getreden, dit minimumloon verminderd met 7,5% per leeftijdsjaar.
Deze aftrekregeling geldt ook voor het administratief personeel als boven
genoemd.
TOESLAGEN
Toeslag op het minimum uurloon (artikel 17 van de CAO voor het Bios
coopbedrijf).
Voor werknemers die het minimum uurloon verdienen, wordt een toeslag
van 11 cent uitgekeerd op het minimum uurloon, indien de werknemer 4
jaar onafgebroken in dienst is geweest, en van 22 cent indien de werkne
mer een onafgebroken dienstverband heeft van 6 jaar.
1) Na een dienstverband van 6 maanden, conform de CAO.
2 Na een dienstverband van 12 maanden, conform de CAO.
16