EEN ECONOMISCHE VISIE OP HET
ECONOMISCH BEELD VAN DE BIOSCOOP
Het artikel van S.F. Maltha, 'Een persoonlijke visie op het econo
misch beeld van de bioscoop' in het vorige nummer van dit blad,
heeft in een m.i. bestaande behoefte voorzien, namelijk aan dis
cussie over belangrijke onderwerpen, die tot nu toe in de kolom
men van dit blad vrijwel heeft ontbroken. Graag maak ik dan ook
gebruik van de door het lezenswaardige artikel van Maltha gebo
den gelegenheid, in te gaan op twee aspecten van diens betoog,
namelijk zijn mening over de taken van de Bond waarmee ik het in
principe eens ben maar waarop toch enig commentaar op zijn
plaats is, en zijn uitspraken over werkzame concurrentie die niet
onweersproken mogen blijven.
WERKZAME CONCURRENTIE
Hoewel economen als J.K. Galbraith op internationaal niveau, en
F. Hartog en J. Pen in Nederland zeer verdienstelijk zijn geweest
voor de popularisering van de economie, is het de beoefenaars
van de economische wetenschap collectief te verwijten dat de es
sentie van verkregen inzichten onvoldoende duidelijk is gemaakt
voor geïnteresseerde buitenstaanders. Dat geldt helaas ook voor
de theorie over 'werkzame concurrentie' en daarmee overeenko
mende begrippen, waarover hele vakbibliotheken zijn en worden
volgeschreven. Begrijpelijk is dan ook, dat het de schrijver van het
door mij hier bekritiseerde artikel niet duidelijk is, wat de term
'werkzame concurrentie' betekent (blz. 15, rechter kolom). Gezien
deze, op zich dus volkomen begrijpelijke lacune, is het echter niet
aanvaardbaar dat deze hem niet heeft weerhouden van aperte uit
spraken over dit onderwerp, noch van de sarcastische toon waar
op de bevindingen van de onderzoekers zijn besproken, die juist
om hun onafhankelijkheid en speciale deskundigheid naar hun be
vindingen zijn gevraagd.
Een voorbeeld van een misvatting is de veronderstelling (blz. 15,
linker kolom), dat de individuele ondernemers in een marktecono
mie gebaat zijn bij zo weinig mogelijk regeling van de mededin
ging. Een zo veel mogelijk volkomen, resp. vrije mededinging als
doel van mededingingsbeleid is niet zozeer gericht op het belang
van de ondernemingen, maar op dat van de consumenten.
Bewezen is namelijk (in het zg. optimumtheorema), dat er in een
situatie van zg. volkomen concurrentie in beginsel een voor de
consumenten optimale situatie bestaat: m.n. productie tegen de
laagst mogelijke kosten, optimale aanwending (allocatie) van pro
ductiefactoren, en een consumptiepakket in overeenstemming
met de voorkeuren van de consumenten (de zg. consumentensoe-
vereiniteit). Op deze en andere zg. optimumvoorwaarden wordt in
breuk gemaakt door het ontstaan van monopoloïde situaties. Deze
zijn in het belang van de betrokken monopolistische ondernemin
gen, maar juist niet in dat van de consumenten. Het is daarom,
dat overheidsbeleid is gericht op het voortbestaan van zo min mo
gelijk door één of enkele ondernemingen beheerste markten. Dat
zelfs door de overheid in de Verenigde Staten, waar de voorkeur
voor zo min mogelijk ingrijpen in de concurrentieverhoudingen
welhaast de vorm van een geloof heeft, anti-monopoliebeleid no
dig wordt geacht, is wellicht goed te illustreren met het volgende
voorbeeld.
THE CASE OF BAKERIES
In zijn boek over bij U.S. Senaats-hoorzittingen behandelde geval
len van misbruik van economische macht heeft Senator Estes
Kefauver o.m. het geval van misbruik in de bedrijfstak van de bak
kerij behandeld.)1 Het ging om een grote broodfabrikant met di
verse vestigingen, die zijn winsten gebruikte om telkens in één
stad brood ver beneden de kostprijs aan te bieden, totdat de plaat
selijk gevestigde concurrent tot sluiting was gedwongen, waarna
de prijs weer werd verhoogd. De aldus tot sluiting gedwongen on
dernemingen waren geenszins alleen warme bakkerswinkels maar
ook broodfabrieken van beperkte omvang. Het effect van deze, wel
met de term 'kapitalistisch monopolie' aangeduide wijze van con
curreren is niet alleen fataal geweest voor de tot sluiting gedwon
gen ondernemingen, maar ook voor de consumenten, die uitein
delijk een hogere broodprijs moesten betalen.
Het gaat hier om één van de vele gevallen waarin 'zo weinig mo
gelijk reglementering' van de concurrentie heeft geleid tot voor de
consumenten en andere betrokkenen verre van optimale situaties.
Wat de N.B.B, met zijn reglementering heeft beoogd, en wat nu in
het rapport 'Economisch beeld van de bioscoop' is onderbouwd,
is in belangrijke mate niets anders dan het scheppen van voor
waarden die misbruik van economische macht, althans tot op ze
kere hoogte voorkomen. Dat het daarbij, anders dan in het ge
noemde voorbeeld, niet om het voorkomen van een fatale prijs
concurrentie gaat (al is deze in de toekomst niet geheel ondenk
baar), moge duidelijk zijn; iedere kenner van onze bedrijfstak weet
echter, om welke mogelijke vormen van misbruik van economi
sche macht het wél gaat).
Nagegaan dient nu te worden, welke taak de Bond bij de bescher
ming van hetgeen met werkzame concurrentie is-aangeduid, heeft
gehad, resp. zal kunnen hebben. Alvorens evenwel mijn bezwaren
tegen enige van Maltha's standpunten uiteen te zetten, wil ik wij
zen op enige daarmee samenhangende uitspraken waarin feiten
niet juist, resp. onvolledig zijn weergegeven.
ENIGE ONJUISTHEDEN
Niet te beoordelen valt volgens Maltha, of arbitrage de voorkeur
verdient boven gewone processen (blz. 15, linker kolom). De be
langrijkste merite van arbitrage is uiteraard de speciale deskun
digheid van de arbiters. Niet te ontkennen is, dat het aanspannen
van een geding op grond van argumenten van formele, resp. pro
cedurele aard door arbitrage wordt ontmoedigd. Een belangrijk
voordeel wordt voorts gevormd door een snel verloop en lage
proceskosten. Hierdoor wordt voorkomen dat een minder draag
krachtige partij ten opzicht van zijn tegenpartij in een nadelige po
sitie komt, zoals bij sommige processen wel het geval is. De voor
delen van arbitrage zijn dan ook evident. Dat daarover ook, en
mede door major companies zo wordt gedacht, blijkt bijvoorbeeld
uit het feit, dat bij de vorig jaar met volledige medewerking van de
major companies tot stand gekomen federatie van de exploitan
ten- en verhuurdersbonden in Zwitserland onder meer is gekozen
voor arbitrage)3.
Dat fraude niet alleen met ordening van het handelsverkeer kan
worden uitgesloten (blz. 15, linker kolom), is uiteraard waar. Die
ordening biedt evenwel de mogelijkheid, dat de N.B.B, op aanwij
zing van een verhuurder controle uitoefent, resp. dat de verhuur
der zelf daartoe overgaat, en dat er bij gebleken onregelmatighe
den disciplinair kan worden opgetreden.
Windowregelingen (genoemd op blz. 15, linker kolom) komen in
verschillende vormen voor. In Frankrijk is er een wettelijke rege
ling, in andere landen (bijv. Duitsland) zijn er gedeeltelijk wettelij
ke regelingen, en weer in andere, zoals Nederland, is de regeling