type van multiplexen, het zg. weiland-concept, in Nederland wordt bemoeilijkt door overheidsvoorschriften. Duidelijk is echter dat de marktverhoudingen en trouwens ook de desbetreffende richtlijnen van de E.G. een afsluiting van de bioscoopmarkt op grond van een privaatrechtelijke regeling onmogelijk maken. Dat dit ook niet in de bedoeling ligt, is door de N.B.B, duidelijk uitgesproken in de toelichting op de recente wijziging van het Algemeen Bedrijfs- reglement. Bij de daarbij aangekondigde aanpassing van de rege lingen aan de ontwikkelingen op het gebied van de nieuwe com plexen zal de nadruk moeten worden verlegd van vestigingseisen naar het voorkomen van misbruik van economische macht, i.c. achterstelling bij de filmvoorziening in de regio van nieuwe multi plexen.)6 Dit is in overeenstemming met het in de statutaire doel stelling opgenomen streven naar 'een zoveel mogelijk verspreide filmvoorziening'. Een ander punt van kritiek betreft het prijsbeleid (blz. 17, linker kolom). Evenals Maltha heb ik de indruk dat de Nederlandse en treeprijzen vergeleken met die in enige andere landen aan de hoge kant zijn. Niet van mening ben ik echter, dat dit direct of indirect het gevolg is van de Bondsreglementering. Prijsconcurrentie tus sen bioscoopondernemingen is immers tot nu toe in Nederland achterwege gebleven, omdat een film in principe slechts in één bioscoop ter plaatse is vertoond, waardoor een lagere prijsstelling dan die van de plaatselijke concurrent geen voordeel oplevert, en zelfs op weerstanden kan stuiten bij de filmverhuurders. Mijn be zwaar tegen m.i. soms onterechte prijsverhogingen is van een an dere aard, namelijk gericht tegen de opvatting dat een kostenver hoging gevolgd dient te worden door een verhoging van de en treeprijzen. De onjuistheid van een dergelijke redenering is reeds in 1982 aangetoond)7 in een betoog dat tot dusverre onweerspro ken is gebleven. De kern van dat betoog wordt gevormd door het (verbale en wiskundige) bewijs, dat bij bioscopen het hoogste ex ploitatieresultaat in principe wordt bereikt bij een entreeprijs die tot de hoogste omzet leidt, hetgeen betekent dat daarbij niet te vens het maximale bezoekersaantal wordt behaald. (Bioscopen vormen op dit gebied een speciaal geval door de specifieke relatie tussen kosten en productie-omvang, d.w.z. bezoekersaantallen.) Mogelijk is, dat te hoge prijzen hebben geleid tot onnodig lage be zoekcijfers. Dat dit zo is, kan echter niet worden aangetoond met het feit dat de entreeprijzen sterker zijn gestegen dan de inko mens, en een op dit gebied in het voordeel van België uitvallende vergelijking zou eveneens voorbarig zijn. (Voorbarig bleek ook de veronderstelling dat er in België meer films worden uitgebracht dan in ons land)8.) Onderwerp van kritiek op de Bondsreglementering is kennelijk ook de exclusief-verkeersregeling (blz. 15, rechter kolom). Deze vormt wel het meest karakteristieke aspect van de N.B.B.-oude stijl, maar in wezen is daarvan - door sommigen met enige weemoed - al grotendeels afscheid genomen. Bij deze regeling dient te wor den onderscheiden in enerzijds voorzieningen ten aanzien van ge subsidieerde bedrijven en anderzijds ten aanzien van commercië le, niet aangesloten ondernemingen. Wat de eerstgenoemde groep betreft, gaat het om voorkoming van concurrentievervalsing met behulp van gemeenschapsgeld ^concurrentievervalsing in enge zin). Hoewel dit in principe in overeenstemming is met zowel de nationale als de Europese regeling, is er ook op dit gebied in de afgelopen periode sprake geweest van een sterke liberalisering. In de eerste plaats is hier uiteraard te wijzen op de zeer zorgvuldig tot stand gebrachte regeling met de Associatie van Nederlandse Filmtheaters, die i.h.a. tot tevredenheid van de betrokkenen werkt, en die in onderling overleg is aangepast toen de omstandigheden dat wenselijk maakten. Een tweede punt van aandacht dient hier de zg. spiegelbeeldconstructie te zijn, d.w.z. de van N.B.B.-zijde voorgestelde en ook door W.V.C, gewenste regeling met de ge subsidieerde distributeurs. De verhuurders, de exploitanten en ook de Associatie bleken bereid, ook de levering van met subsidie geïmporteerde, resp. gedistribueerde films aan commerciële bio scopen uit de werkingssfeer van het Reglement op de Lijst van Geen Bezwaar te halen, en deze te regelen in een met het associa tieverdrag te vergelijken overeenkomst, doch de wederpartij is daartoe helaas, althans tot nu toe, niet bereid gebleken. Het be langrijkste aspect van de exclusief-verkeersregeling is uiteraard echter de regeling ten aanzien van niet aangesloten commerciële ondernemingen. Zoals bij de bespreking van de vestigingsregle mentering al is opgemerkt, hebben de ontwikkelingen op de markt er inmiddels toe geleid dat er van een marktafsluitende werking van het exclusief-verkeersbeginsel al niet meer kan worden ge sproken. De noodzaak van vervanging daarvan is dan ook reeds in de beleidsnota ter discussie gesteld. Inmiddels is in het zojuist verschenen rapport van de Erasmus Universiteit een alternatief naar voren gebracht. Dit houdt in dat in de desbetreffende, tussen de nieuwe verenigingen van verhuurders en exploitanten te sluiten overeenkomsten dient te worden opgenomen dat de verhuurders zich bij eventuele transacties met niet aangesloten ongesubsi dieerde ondernemingen zullen houden aan de regels waarmee zij accoord zijn gegaan.) Samenvattend wil ik stellen dat het wezenlijk doel van de Bonds reglementering nauwelijks beter kan worden weergegeven dan thans is gebeurd in de doelomschrijving in de statuten van de toe komstige federatie: 'het stellen van regels en het nemen van de aansloten rechtspersonen bindende besluiten gericht op het be vorderen van goede samenwerking tussen de aangesloten rechts personen, zowel als op gezonde concurrentieverhoudingen tussen hun leden, in het bijzonder door het tegengaan van misbruik van economische macht op de markt in de zin van de Wet Eco nomische Mededinging en artikel 86 EEG'. (De doelomschrijving in de statuten van de Ned. Vereniging van Bioscoopexploitanten bevat een overeenkomstige formulering.) Deze doelomschrijving, die tot stand is gekomen op advies van zeer vooraanstaande ex terne adviseurs, geeft de essentie aan van hetgeen de Bonds reglementering in het niet te verre verleden steeds heeft beoogd, en - uiteraard - tevens van hetgeen er in de nieuwe constellatie zal moeten worden geregeld. Dat de feitelijke inhoud van hetgeen er geregeld dient te worden met veranderde omstandigheden dient te veranderen, spreekt van zelf. Het tegengaan van misbruik van economische macht ('concurrentievervalsing in ruime zin') is, zo als uit de gekozen formulering blijkt, niet alleen niet in strijd met de nationale wetgeving en de Europese richtlijnen, maar berust daar juist op. Als men misbruik van economische macht niet zou willen tegengaan, zou de grondslag voor wezenlijke regelingen ontbreken! DE TAKEN VAN DE BEDRIJFSORGANISATIE Sterke punten van de N.B.B, zijn m.i. de wijze waarop deze in de loop der jaren bepaalde aspecten van het onderlinge handelsver keer heeft geregeld (al zijn er op dit terrein nu ingrijpende wijzigin gen nodig), belangrijke collectieve regelingen (filmvervoer, BUMA, c.a.o., Bedrijfspensioenfonds, operateursopleiding), de arbitrage en de statistiek. Ook de belangenbehartiging bij de nationale en de Europese overheden geschiedt naar mijn mening op vrij goede STICHTING FILMTRANSPORT N.B.B. De cijfers van de Stichting Filmtransport N.B.B, laten over het eerste half jaar van 1991 een verlies van 22.000,- zien op een totaal omzet van 315.000,—- Het vervoersvolume zal in juli en augustus relatief stijgen door de premières van veel titels, welke met een groot aantal kopieën uitgaan (zoals HUDSON HAWK, KING RALPH, ROBIN HOOD-PRINCE OF THIEVES, BACKDRAFT, ROCKETEER. THE NAKED GUN 2 Daardoor kan mogelijkerwijs het verlies worden ingelopen. Mocht dat niet het geval zijn dan zal de Stichting genoodzaakt zijn per 1 januari 1992 de tarieven te verhogen.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1991 | | pagina 9