'4
FILMTEXT
WENST U EEN GOED 1992
overheid koppel ik evenwel aan de bereidheid van andere partijen
om deze ook te verrichten. Voorkomen moet worden dat de film
sector in toenemende mate afhankelijk wordt van overheidssteun.
Over genoemde extra inspanning van de zijde van filmbedrijfsle-
ven ben ik in gesprek met de Nederlandse Bond van Bioscoop- en
Filmondernemingen. De Bond is bereid in overweging te nemen
om gedurende de komende Kunstplanperiode een substantiële bij
drage te leveren aan de financiering van de in mijn filmbrief voor
gestelde automatische subsidieregeling. Dat is verheugend.
Daarbij heb ik mij verplicht mij in te spannen voor een verlaging
van het btw-tarief op bioscoopvertoningen.
Ik wil evenwel met de Bond verder spreken over de mogelijkheid
een toeslag van enkele dubbeltjes te heffen op elk bioscoopkaart
je, zeker wanneer het btw-tarief daadwerkelijk en subtantieel
wordt verlaagd. Deze consumentenbijdrage zal dan ten goede ko
men aan de filmproductie en zal de basis voor een automatische
subsidieregeling aanzienlijk versterken.
Relatie met televisie
In Uw advies van 12 april j.l. heeft U terecht veel nadruk gelegd op
de relatie tussen film en televisie. In termen van publieksbereik is
de televisie een belangrijke, zo niet de belangrijkste distributeur
van films; voor Nederlandse films echter tegen een vergoeding
die in geen verhouding staat tot de kostprijs. In andere Europese
landen zijn maatregelen getroffen om de televisie een substantiële
bijdrage te laten leveren aan de nationale filmproductie. Deze
maatregelen vormen in veel landen de ruggegraat van de filmfi-
nanciering, want zonder de televisie kan het eenvoudig niet.
In de nota 'Publieke omroep in Nederland' heb ik opgemerkt dat ik
een grotere investeringsbereidheid van de omroep in de
Nederlandse filmindustrie zeker op zijn plaats acht.
Gelet op het directe belang dat de omroep heeft bij het doelgericht
investeren in talent en creativiteit in de dramasector en op het be
lang van de omroep als belangrijkste afnemer van films, meen ik
dat het gerechtvaardigd is ernaar te streven dat een derde van de
totale productiekosten binnen de filmsector gedragen wordt door
de omroep. In de jaren tachtig is door de totstandkoming van de
CoBo de bijdrage van de omroep in de financiering van films aan
merkelijk toegenomen. In 1991 echter is voor het eerst, vooral
dankzij een grotere investeringsbereidheid van het Stimulerings
fonds, de financiering van speelfilms vanuit de omroep dicht bij
het gewenste niveau gekomen. Ik ga ervan uit dat het fonds zijn
bereidheid tot een substantiële betrokkenheid zal continueren.
In mijn nota 'Publieke omroep in Nederland' heb ik de vraag aan
de orde gesteld of de middelen die thans beschikbaar zijn voor de
muziekvoorziening (circa 50 miljoen gulden) niet veel meer in de
richting van televisieproducties moeten worden aangewend of,
nog breder, dat met de beschikbare middelen juist meer en andere
culturele activiteiten op de televisie gefinancierd moeten worden.
De direct betrokkenen (NOS en Muziekcentrum) zal, zoals eerder
opgemerkt, worden gevraagd een gezamenlijk advies uit te bren
gen over de presentatie van muziek op radio en televisie. Daarbij
zullen binnen het kader van de bredere culturele aanwending van
middelen artistiek-inhoudelijke overwegingen aangegeven moeten
worden. Ik kan mij zeer wel voorstellen dat van deze middelen een
bedrag wordt aangewend voor investeringen in de filmsector. Ik
denk dan aan een bedrag in de orde van grootte van vijf miljoen
gulden. De procedure met betrekking tot de advisering door NOS,
Muziekcentrum en adviesraden dient mijns inziens op een zodanig
tijdstip te zijn afgerond, dat in de cultuurnota van mei 1992 con
clusies kunnen worden getrokken.
De fondsen
Bij de oprichting van het Fonds voor de Nederlandse Film in 1983
is de vraag aan de orde geweest of een tweede productiefonds wel
voor de hand lag en of het niet beter zou zijn om de begrotings
middelen voor de lange 16mm en de korte, kunstzinnige film toe
te voegen aan het Productiefonds voor Nederlandse films. Bij de
uiteindelijke keuze voor twee fondsen heeft de overheid voor ogen
gestaan dat een goede onderlinge afstemming van werkzaamhe
den er voor zou kunnen zorgen dat de activiteiten van beide fond
sen elkaar daadwerkelijk versterken.
In de praktijk zijn er echter afstemmingsproblemen. De grens van
één miljoen gulden productiekosten die wordt gehanteerd om te
bepalen bij welk fonds de aanvragen voor lange speelfilmprojec
ten moeten worden ingediend, is misschien wel bruikbaar geble
ken om enigszins uit eikaars vaarwater te blijven, maar is als be
leidsmatig criterium niet erg steekhoudend.
In een aantal commentaren op de filmbrief is een pleidooi gehou
den voor een taakverdeling tussen de fondsen, waarbij het Fonds
Satumusstraat 89, 2516 AG Den Haag
Telefoon: 070-3824404 Fax: 070-3470476
■Ë(tó HDffiïftrt ÏDOGTfflteft
12