TWEE REACTIES Het vorige nummer van FILM bevat twee artikelen die een reac tie van mijn kant uitlokken. Hoewel ik voor het ene artikel be paald minder waardering heb dan voor het andere, ben ik daar over verheugd. Polemieken, mits niet te lang voortgezet, ver groten immers de actualiteit van een blad, hetgeen ook wel blijkt uit de in FILM gepubliceerde resultaten van het recente lezersonderzoek. De 'Europa Cinemas' In zijn artikel "Een reactie die de Europese film goed doet" heeft Henk Camping gesteld dat in mijn artikel "Europa Cinemas, een project dat de Europese film zal schaden" de feiten onvolledig en niet correct zijn weergegeven. Wat ik heb gedaan, is echter niets anders dan het weergeven van de in de officiële publicatie "Europa Cinemas: The 'Salles-pavillons' - Why and How" genoemde gege vens, en dat lijkt mij een correcte handelwijze. Uit het artikel van de heer Camping blijkt overigens niets van een onvolledige, laat staan van een incorrecte weergave van feiten in mijn artikel. Iets anders is natuurlijk, dat er inmiddels nieuwe ontwikkelingen te melden zijn, en in dat opzicht wordt de bijdrage van Henk Camping door mij toegejuicht. Zoals de heer Camping terecht opmerkt, heb ik mij in diverse pu blicaties en bij diverse gelegenheden kritisch uitgelaten over de tot voor kort door Media Salles gevolgde werkwijze. Zoals in mijn ge noemde artikel evenwel ook is gesteld, is de vanuit Brussel geuite kritiek op Media Salles buiten elke proportie. Ik blijf er dan ook bij, dat deze kritiek is gebruikt ter rechtvaardiging van de door de lei ding van 'Media 95' gevolgde handelwijze, namelijk het gebruik van een deel van het budget van Media Salles ten behoeve van een project, de 'Europa Cinemas', dat door Media Salles, althans in de vorm waarin het is gepresenteerd, m.i. terecht (en aanvanke lijk ook met instemming van de directeur van 'Media 95', mevr. Lhoest) van de hand is gewezen. Veel belangrijker dan achterhoedegevechten over een al dan niet geheel nauwkeurige weergave van de voorgeschiedenis is het al ternatief van één of twee 'Europa Cinemas' in (een land als) Nederland, dat in het artikel van de heer Camping uiteen is gezet. Gesteund door de desbetreffende voorstellen van de Exploitantenraad, heb ik mij in vergaderingen van UNIC en van Media Salles steeds op het standpunt gesteld dat de situatie m.b.t. de Europese film in de diverse EG-landen veel te verschillend is om één algemeen stimuleringsplan zinvol te doen zijn. Indien plannen zoals in het artikel van Henk Camping uiteengezet, zullen kunnen worden gerealiseerd, zouden mijn eerder geuite bezwaren tegen de 'Europa Cinemas' daarop geen betrekking hebben. Opgemerkt zij echter, dat deze plannen niet in overeenstemming zijn met de oorspronkelijke opzet van het project, zoals dat in de genoemde officiële publicatie bekend is gemaakt. Opgemerkt zij ook, dat de opzet zoals door de heer Camping wordt voorgestaan, ook bij Media Salles niet op bezwaren zou stuiten, en dat er dan dus geen reden meer zou zijn, daarvoor aan het m.i. toch al te grote aantal projecten van 'Media 95' nog een apart project toe te voegen. In elk geval ben ik van plan, aan de binnenkort in Nederland in aanwezigheid van de initiator van het project, de heer Poiroux, te houden discussie over dit onderwerp op opbouwende wijze deel te nemen. Tenslotte dient er nog een opmerking te worden gemaakt over de mededeling van de heer Camping, dat 't Hoogt zich niet bij 'Europa Cinemas' heeft aangemeld voor het krijgen van subsidies, maar als lid. Een dergelijk lidmaatschap vind ik merkwaardig. In de in overleg met de EG totstandgekomen en door deze goedge keurde statuten van Media Salles is bepaald dat niet individuele ondernemingen e.d. voor het lidmaatschap in aanmerking komen, maar alleen representatieve organisaties uit de EG-landen ("public institutions and national or international associations"). Ik zie niet in dat deze m.i. terechte regel niet ook zou dienen te gelden voor het project 'Europa Cinemas', zodat voor ons land alleen organi saties als de Ned. Associatie van Filmtheaters en/of CICAE- Nederland voor het lidmaatschap in aanmerking zouden komen. Concurrentievervalsing Het is merkwaardig dat iemand die zelf zegt, tot voor kort niet te hebben geweten wat er met een bepaald begrip wordt bedoeld, zich geroepen voelt, na een oppervlakkige oriëntatie daarover een artikel te schrijven. Merkwaardig is ook, dat de heer Ten Zijthoff in zijn artikel "Concurrentievervalsing?" ageert als door een adder ge beten, en wel op een moment waarop de tussen de Ned. Associatie van Filmtheaters en de NFC bestaande misverstanden zijn opgehelderd. (Over de nieuwe versie van het Associatieverdrag en de ondertekening daarvan is inmiddels over eenstemming bereikt.) Gezien laatstgenoemde omstandigheid, zou een reactie op zijn artikel wellicht achterwege kunnen worden gelaten, ware het niet dat er in dat artikel enige uitspraken voorko men, die ter vermijding van nieuwe misverstanden niet onweer sproken kunnen blijven. Het verschijnsel "concurrentievervalsing" komt in diverse vormen voor. Sommige daarvan hebben betrekking op onwettige of onbe hoorlijke handelingen, maar bij andere gaat het alleen om de ge volgen van op zich volstrekt legale maatregelen. Het laatstge noemde is ook het geval bij de subsidiëring op het gebied van de film. Daarbij gaat het niet alleen om het kunstmatig veroorzaken van ongelijke posities van aanbieders, resp. van vragers op de zelfde markt, dus om het ontstaan van een zekere onrechtvaardig heid, maar ook om de mogelijkheid van een ondoelmatig gebruik van subsidiegeld, namelijk het subsidiëren van prestaties die zon der subsidie ook zouden worden geleverd. Verwarringwekkend voor leken als de heer Ten Zijthoff is inder daad het woord "vervalsing" in de term "concurrentievervalsing". Terwijl "vervalsing" in het algemene spraakgebruik duidt op laak bare handelingen, hoeft de constatering van concurrentieverval sing geenszins te duiden op iets verwerpelijks. (Het zelfde doet zich voor bij de in de prijstheorie gebruikelijke term "prijsdiscrimi- natie", die eveneens een neutrale betekenis heeft.) Daardoor ont staat de schijn, dat filmverhuurders en bioscoopexploitanten een beschuldiging uiten als ze in het kader van bepaalde subsidies van concurrentievervalsing spreken. In feite gaat het echter helemaal niet om een afwijzing van filmsubsidies, maar om het vermijden van ongewenste gevolgen daarvan: sommige subsidies werken in derdaad concurrentievervalsend, maar dat is niet erg als bepaalde consequenties daarvan door aanvullende marktreguleringen wor den voorkomen Een andere misvatting van de heer Ten Zijthoff is, dat er alleen van concurrentievervalsing sprake kan zijn als de concurrenten in kwestie gelijke doelstellingen hebben. Enig nadenken had hem zelf tot de conclusie moeten brengen dat dit niet waar kan zijn. Waar het om gaat, is immers alleen de door externe omstandigheden veroorzaakte ongelijke positie op de zelfde markt. Een bekend voorbeeld is hier de veelbesproken concurrentievervalsing tussen snackbars e.d. en de cantines van sportverenigingen en instellin gen. Het zijn echter niet alleen misvattingen waartegen hier stelling moet worden genomen. Erger vind ik, dat de vermeende tegen stander ter ondersteuning van het eigen betoog uitspraken zijn toegeschreven die hij nooit heeft gedaan. "Of iedereen subsidie op dezelfde voorwaarden of niemand subsidie" of woorden van gelij- 23

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1992 | | pagina 22