EEN FRISSE WIND - SAMEN NADENKEN OVER HET IMAGO VAN DE BIOSCOOP ke strekking zijn nooit van NBB-zijde geuit, en een dergelijke uit spraak zou ook niet in het beleid van de NBB (thans NFC) hebben gepast. In het artikel van Ten Zijthoff worden - terecht - de subsidies op de inkoopmarkt en die van bioscoopexploitaties onderscheiden. Wat de laatstgenoemde betreft, heeft hij de in het Associatieverdrag geregelde situatie correct weergegeven: "De non-profit filmtheaters gaan pas over tot vertoning wanneer de plaatselijke bioscopen c.q. arthouses (de CICAE-leden van de Federatie) geen prioriteit geven aan die arthouse-films". Die situ atie zou echter heel anders zijn zonder het Associatieverdrag, dat noch gericht is tegen subsidies aan, noch tegen beperking er van tot filmtheaters (filmhuizen), maar dat er is ter voorkoming van de ongewenste gevolgen van subsidiëring, namelijk van concurren tievervalsing. Subsidiëring bij de aankoop van distributierechten kan ook tot concurrentievervalsing leiden. Over de mate waarin dat gebeurt zijn de betrokkenen het oneens. Door een onafhankelijke, daar voor door het ministerie van WVC aangewezen waarnemer is ech ter wel vastgesteld dat dit verschijnsel zich voordoet.* Enige jaren geleden is geprobeerd, voor dit probleem een oplossing te vinden door een aantal gedragsregels in een verdrag vast te leggen (de zg. spiegelbeeldconstructie). Dat die poging niet met succes is be kroond, komt gedeeltelijk doordat deze materie uitermate moeilijk in algemene regels is vast te leggen. Inmiddels is de situatie op dit gebied in zoverre veranderd, dat ook voor commerciële verhuur ders gemeenschapsgeld beschikbaar is, namelijk via EFDO. Mede daarom, en in afwachting van een mogelijke nieuwe opzet van het subsidiebeleid is een verwijzing naar de wenselijkheid van een zg. spiegelbeeldregeling in de nieuwe versie van het Associatieverdrag weggelaten. Tenslotte dient er nog stelling te worden genomen tegen twee an dere misvattingen. De eerste daarvan is de opvatting dat spon soring in het kader van een beoordeling van de mededinging ge lijkgesteld dient te worden aan subsidiëring, waarbij wordt gesteld dat het in beide gevallen om de betaling van een tegenprestatie gaat. Deze gedachte is onjuist, omdat overeenkomsten over spon soring tot stand komen door vrije onderhandelingen met onderne mingen die menen dat de sponsoring op zijn minst indirect terug zal worden verdiend, terwijl het bij subsidiëring in feite om inko mensoverdrachten gaat. Belangrijker nog is de misvatting, dat alleen concurrentieverval sing een inbreuk kan maken op de werking van de mededinging zoals deze is bedoeld. Inderdaad bestaan er op vele markten on gelijke posities door verschillen in economische macht. Hierbij gaat het om diverse vormen van monopoloïde marktposities. Om het effect daarvan enigszins te beteugelen, bestaat er in de meeste landen een wetgeving over de economische mededinging. Met name door de EG wordt er een stringent anti-kartelbeleid gevoerd. Van alle mogelijkheden, een markt op ongewenste wijze te beïn vloeden, is concurrentievervalsing door subsidiëring er slechts één. Dat is echter geen reden om niet te trachten, niet de subsidie maar de daardoor veroorzaakte concurrentievervalsing te vermij den. Deze reactie moge duidelijk hebben gemaakt dat het begrip "con currentievervalsing" niet "een van de meest gecultiveerde misver standen tussen NBB/NFC en de Associatie van Ned. Filmtheaters c.q. de gesubsidieerde distributeurs is", maar een bij de heer Ten Zijthoff bestaand misverstand, dat een aanleiding lijkt te vormen voor het uiten van door hem gecultiveerde onlustgevoelens. drs. J.Ph. Wolft *D. Bleijleve, "Film als object van kunstbeleid. Onderzoek in opdracht van het Ministerie van WVC naar knelpunten met betrekking tot de distributie en vertoning van de kunstzinnige film in Nederland" (Amsterdam, maart 1992), blz. 18 In een interview in Adformatie, nr.40, doet Cannon-direkteur Wim van Wouw - initiatiefnemer tot de Riks-Bioscoop - een frisse wind waaien door het bioscoopbedrijf. "Bioscoop moet weer leuk wor den", is zijn uitgangspunt en met het oog daarop oppert hij een aan tal zeer interessante ideeën. "De bezem moet door het bioscoopbedrijf, al komt er oorlog van." Een bewijs voor het sukses en de potentie van de Riks-Bioscoop ziet de heer van Wouw in de massale belangstelling voor de verto ning van Robin Hood. "De openingsfilm, Robin Hood, trok de mees te bezoekers van het jaar. En dat voor een film die een jaar geleden nauwelijks opzien baarde." Gevraagd naar haar reactie zegt Monique van Schendelen (MVSP), verantwoordelijk voor de campagnes van o.a. Robin Hood: Prince of Thieves en Basic Instinct, het volgende: "Wellicht is de heer van Wouw in de war met de Robin Hood film, die door Cannon zelf in zomer 1991, in drie steden uitgebracht is en inderdaad, zonder enige marketingaktviteiten, niet langer dan twee weken gedraaid heeft. Robin Hood: Prince of Thieves, waar hier sprake van is, was een fenomenaal sukses in de bioscopen en heeft inmiddels ook op video miljoenen mensen bereikt. Meer dan 1 mil joen mensen hebben deze film in de bioscoop gezien en de film was na Dances with Wolves het grootste kassukses in de Nederlandse filmindustrie van 1991. Hoewel ik de Riks-Bioscoop veel sukses toewens, is dit een slecht bewijs om de potentie van dit medium aan te geven." Elders in het interview bepleit de heer van Wouw een grondige her ziening van de marketingmix. "Het medium bioscoop wordt ver keerd in de markt gezet. Er bestaat een overmarketing van films als Flodder en Basic Instinct. De top-10 krijgt in de media alle aandacht - mensen gaan er naartoe omdat familie en vrienden zijn geweest. Maar zulke bezoekers zien een film die eigenlijk helemaal niet bij hen past. Wanneer je het hebt over het negatieve imago van de bio scoop: dat kweek je dus op die manier." Geconfronteerd met deze kritische opmerkingen zegt Monique van Schendelen: "Alleen als een film echt emotioneert, de film onder steund wordt met een degelijke marketing-campagne, er sprake is van een zeer positieve mond-tot-mond reklame en je het geluk van de wereld aan je zijde hebt, kan van enorme bezoekersaantallen sprake zijn. In Nederland zijn inmiddels meer dan 1.1 miljoen men sen naar deze film gegaan, de film draait nog steeds in de 23e week in 43 steden en het eind is nog lang niet in zicht. Een dergelijke fan tastische film verwijten verantwoordelijk te zijn voor een negatief imago van de bioscoop, is klinkklare onzin. Het publiek laat zich niet dwingen. Zeker niet door vrienden en kennissen. Een negatief ima go van de bioscoop wordt mijn inziens gecreëerd door o.a. een pau ze in de film, te weinig beenruimte, krakende popcornzakjes, klets ende pubers, te zacht of te hard geluid, ongezellige foyer, slechte koffie en te veel (verkeerde) reklames, maar nooit door die vijf of tien grote films waar men massaal naartoe gaat." 24

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1992 | | pagina 23