DE ONTWIKKELING VAN DE CONCURRENTIE IN HET FILMBEDRIJF IN NEDERLAND* AF.WoIff door drs. J.Ph. Wolff Wij hebben wel gevochten, maar elkaar daarbij niet verwond. De concurrentie in onze bedrijfs tak is in de laatste jaren in twee opzichten in de aandacht en zelfs in opspraak gekomen. Hierbij gaat het enerzijds om zowel van buiten als van binnen afkomstige verwijten over de rol die de NBB zou hebben gespeeld bij een zekere ver starring van de concurrentieverhou dingen binnen de bioscoopbranche, en anderzijds om met internationali sering gepaard gaande ingrijpende wijzigingen in de aard van het con curreren. Deze twee aspecten zullen hier in het kort worden besproken, waarbij er, doordat ook teruggegre pen wordt op een aantal eerder door mij gedane uitlatingen, tot op zekere hoogte sprake is van een terugblik. DE VERMEENDE ROL VAN DE NBB BIJ DE BETREKKELIJKE VERSTARRING VAN DE CONCURRENTIE TUSSEN BIOSCOOPONDERNEMINGEN De belangrijkste reglementen van de NBB waren het Algemeen Bedrijfsreglement en het Reglement op de Lijst van Geen Bezwaar. Het belang rijkste deel van het Algemeen Bedrijfsreglement werd gevormd door de bepalingen ten aanzien van de ves tiging van nieuwe bedrijven; het Reglement op de Lijst van Geen Bezwaar bevatte de exclusief verkeers regeling, en vormde daarmee de basis voor de handhaving van alle regelin gen van het onderlinge handelsver keer, dus ook van de vestigingsrege ling. Vestigingsregelingen door organi saties van bedrijfstaks- of vakgenoten zijn met name bekend in de gezond heidszorg. Doordat toepassing van het zg. behoeftecriterium al in de laatste decennia in principe niet was toege staan, vormde de op een daarmee enigszins verwant criterium geba seerde vestigingsregeling van de NBB één van de weinige uitzonderingen. Het is dan ook begrijpelijk dat het Nederlandse film- en vooral het Nederlandse bioscoopbedrijf op bui tenstaanders de indruk maakte van een close shop. Minder begrijpelijk is de kritiek van personen die hun be kende feiten negeerden, respectievelijk die niet de moeite namen om daarvan kennis te nemen omdat zij hun onlust gevoelens over onze organisatie an ders niet op deze wijze tot uiting had den kunnen brengen. Het meest krasse voorbeeld van onge gronde aantijgingen op dit gebied was afkomstig van een op filmgebied goed thuis zijnde journalist, die daarbij zelfs met de absurde bewering kwam dat er voor het vestigen van een nieuwe bio scoop toestemming van de exploitan ten ter plaatse nodig was.1 (Het be treffende blad heeft overigens wel de gelegenheid gegeven voor krachtige reacties.-) Meer aandacht dan derge lijke uitingen van kwaadwillende vooringenomenheid vergt uiteraard de van bedrijfstaksgenoten afkomstige kritiek.3 Zelfs daar waar kan worden aangenomen dat deze opbouwend was

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1993 | | pagina 3