IM bij het vestigen van nieuwe complexen desondanks in een voordeliger positie verkeren dan kleinere, is dan ook vooral toe te schrijven aan de onvolko menheid van de vermogens markt, het geen i.c. betekent dat grote onderne mingen zich bij het aantrekken van vreemd vermogen voor gelijksoortige projecten in een voordeliger positie bevinden dan kleinere ondernemingen.1' Naast deze relatief voordelige uitgangspositie, hebben grote ondernemingen ook het onmis kenbare voordeel van de risicosprei ding. Als een internationale onderne ming bijvoorbeeld tien grote multi- plexen vestigt, is het mislukken van bijvoorbeeld drie daarvan voor haar niet onoverkomelijk. Voor een middel grote onderneming, die zich voor één multiplex nieuwe stijl tot de limiet in de schulden moet steken, zou een mis lukking echter fataal zijn, en om die reden zal er dan ook veelal van wor den afgezien16. Moeilijker te aanvaar den dan deze nu eenmaal bestaande ongelijkheid, zijn echter mogelijke han delwijzen die de concurrentiestrijd op andere wijzen ongelijk kunnen doen zijn. Hierbij gaat het om de wijze waarop investeringsbeslissingen kun nen worden genomen, en om de daar bij behorende calculatiemethoden. Met dit onderwerp ben ik bij een ern stig probleem gekomen, en daarmee wellicht ook bij het meest controver siële aspect van dit betoog. In Duitsland, waar de strijd om te over leven tussen conventionele bioscopen en de nieuwe multiplexen in alle hevig heid is ontbrand, is de bedrijfstaksor ganisatie kennelijk van mening dat dis criminatie bij de filmvoorziening het gevaarlijkste strijdmiddel van de nieuwe multiplexen is.17 Ik vraag mij echter af, of andere verschijnselen niet gevaarlijker zijn. In de eerste plaats is discriminatie bij de filmvoorziening een vorm van misbruik van economi sche macht waartegen met een rede lijke kans op succes een klacht kan worden ingediend bij de kartelinstan tie van de overheid.18 Daarnaast zijn er andere vormen van marktgedrag, die wellicht minstens even erge gevolgen kunnen hebben voor derden, maar die niet zonder meer als misbruik kunnen worden aangemerkt. Ik doel hierbij op bepaalde vormen van dumping. Onder dumping wordt veelal verstaan het op gescheiden markten aanbieden van een goed, waarbij op een deel van die markten een prijs wordt gevraagd die niet mede het aan het op die markt aangeboden hoeveelheid product toe te rekenen deel van de vaste produc tiekosten dekt.19 Onder 'dumping' wordt echter ook, meer algemeen, het beneden de kostprijs aanbieden van een product verstaan20, en in die bete kenis wil ik dit begrip ook hier gebrui ken. Indien een onderneming verlies maakt, zou men kunnen zeggen dat zij haar diensten beneden de kostprijs heeft aangeboden. Dat betekent echter niet dat er in elke verlieslatende situatie van dumping kan worden gesproken, want daarbij wordt een opzettelijk be leid verondersteld.21 Niet opzettelijke, tot verlies leidende investeringen kun nen echter het zelfde effect op andere ondernemingen hebben als dumping, namelijk als de verliezen van de inves teerder door deze langer kunnen wor den gedragen dan de door het te grote aanbod bij diens concurrenten ont stane verliezen, en dat kan zelfs het geval zijn als de investeerder grotere verliezen lijdt dan zijn concurrenten.22 Een dergelijke situatie op bioscoopge bied is thans actueel in Duitsland, maar kan dat ook worden in andere landen. Het opzettelijk (ver) beneden de kost prijs aanbieden van een product wordt vrij algemeen als misbruik van econo mische macht gezien.21 Tot een derge lijke prijspolitiek is immers alleen een onderneming in staat te achten, die de veroorzaakte verliezen langer kan dra gen dan haar concurrenten, en daar door met het weer verhogen van de prijs kan wachten totdat deze uit de markt zijn gedrukt.23 Meer relevant dan een dergelijke krasse vorm van ver dringing zijn echter de gevallen waarin er weliswaar niet duidelijk sprake is van opzet, maar ook niet van het te genovergestelde. Hierbij is te denken aan lichtvaardig genomen beslissingen over grote investeringen, waarbij de verwachting bestaat dat de onderne ming de gevolgen van een eventuele miscalculatie toch wel langer zal kun nen dragen dan haar concurrenten. Dit is in de bioscoopbranche relevant, voorzover de in Engeland met de nieuwe multiplexen opgedane ervarin gen tegen alle waarschuwingen in zon der meer van toepassing worden ver klaard voor een land met gemiddeld goede bioscopen als Duitsland21, en nog meer indien beschikbare informa tie bij de investeringsbeslissingen bui ten beschouwing wordt gelaten.25 Ter voorkoming van dumping en va rianten daarvan bevatte het Algemeen Bedrijfsreglement de bepaling dat een te vestigen bedrijf een naar het oor deel van de Commissie Nieuwe Zaken kostendekkende begroting diende te hebben (art. 8A sub c). Dat een derge lijke bepaling niet gehandhaafd zou kunnen blijven, was bij de voorberei ding van de Federatie en de daarbij be horende regelingen al volstrekt duide lijk. Anderzijds is er in de statuten van de nieuwe federatie met algemene in stemming vastgelegd dat deze onder meer tot doel heeft om regels te stel len en besluiten te nemen die gericht zijn op "gezonde concurrentieverhou dingen tussen de leden, in het bijzon der door het tegengaan van misbruik van economische macht". Teneinde daartoe te komen, was er al in de be leidsnota van het Bondsbestuur van oktober 1989 op gewezen dat hante ring van het begrip concurrentieverval sing in ruime zin hier bruikbaar zou kunnen zijn, waarbij de geraadpleegde deskundigen van oordeel waren dat op een dergelijke basis berustende rege lingen de goedkeuring van de EG zou den kunnen krijgen.26 (In tegenstelling tot het begrip concurrentievervalsing in enge zin, waarbij het om ongeregu leerde concurrentie tussen gesubsi dieerde en ongesubsidieerde onderne mingen op de zelfde markt gaat27, zou er bij concurrentievervalsing in ruime zin gedacht moeten worden aan an dere vormen van ongezond te achten concurrentie, die evenwel overeen komstige effecten kunnen hebben als

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1993 | | pagina 7