die welke door subsidie kunnen wor den veroorzaakt.21') De aanzet tot de totstandkoming van een dergelijke re geling is in 1991 gegeven in het rap port van de Economische Faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam, "Economisch beeld van de bioscoop". De daarin genoemde voorstellen zijn uitgewerkt in een nota28 voor de Commissie Vestigingsnormen, die het evenwel nodig achtte, enige aspecten verder te analyseren. Dat is gebeurd in een aanvullende notitie, waarin als uit gangspunt voor een eventuele nieuwe regeling is gesteld dat het verrichten van verlieslatende investeringen en de daardoor te veroorzaken nadelen voor derden niet kunnen worden voor komen, doch dat het in principe wel mogelijk zou zijn, dergelijke ontwikke lingen tot op zekere hoogte tegen te gaan. Dat zou kunnen gebeuren via een wel verplichte, maar niet bindende advise ring door onafhankelijke deskundigen over de begrotingen van te vestigen bedrijven. De voordelen van een der gelijke regeling zouden met name zijn dat de behandeling van het advies tot een bezinning kan leiden, en dat er bij investeringen op basis van een niet kostendekkend geachte begroting dumping, als vorm van concurrentie vervalsing in ruime zin, eerder aantoonbaar zou zijn dan zonder advisering. Zoals eerder aangegeven, is het zeker mogelijk dat een dergelijke regeling, waarvan ik een voorstander ben, door de EG zou zijn goedgekeurd. Dat de Commissie Vestigingsnormen, en in aansluiting daarop ook de verenigin gen van verhuurders en van exploitan ten van een vestigingsregeling in enige vorm hebben afgezien, acht ik deson danks terecht. Zelfs een dergelijke re geling gaat namelijk uit van een mate van harmonie in de bedrijfstak die er niet meer is. SAMENVATTENDE CONCLUSIES l.De van diverse kanten afkomstige kritiek, dat een zekere verstarring in de tussen bioscoopexploitanten be staande concurrentieverhoudingen, die inderdaad te constateren is, ver oorzaakt is door de reglementering van de NBB, mist elke grond. Deze verstarring vindt wellicht mede haar oorzaak in de tot ca. 1960 door de overheid gehanteerde bouwstop, waardoor tijdens de hausse van de jaren '50 de bouw van nieuwe bio scopen vrijwel achterwege is geble ven, en waardoor verouderde bio scopen niet de concurrentie hebben ervaren, die vele daarvan onder nor male omstandigheden tot sluiting zou hebben gedwongen. (Het hoofd bestuur van de NBB heeft zich in deze periode van gedwongen stil stand overigens gedragen als goede neo-liberalen, namelijk door toe stemming voor de overdracht van een bioscoop te weigeren als even wichtige concurrentieverhoudingen z.i. door die overdracht zouden zijn verstoord.29) Een andere verklaring van het willen leven en laten leven in onze bedrijf stak dient echter ook te worden ge zocht bij de in Nederland vrij alge meen bestaande voorkeur voor het harmoniemodel. 2. De in de economie bekende uit spraak van de Engelse econoom Hicks, "The best of all monopoly pro- fits is a quiet life"30, geldt tot op ze kere hoogte ook voor ondernemers op een markt waarop de concurren tie grotendeels gematigd van aard is. De toetreding tot onze bedrijfstak van buitenstaanders met ervaring en moderne ideeën op marketinggebied heeft een positief effect op de ver nieuwingsdrang in het film- en bio scoopbedrijf, en heeft ook al mede geleid tot veelbelovende collectieve activiteiten. 3. De gedachte dat ongereguleerde, zg. vrije concurrentie tot de beste situ atie voor de consumenten leidt, be rust in haar algemeenheid op een misvatting. Ondernemers die voor standers van volledig vrije concur rentie zeggen te zijn, willen deze ge bruiken om monpoloïde posities, dus het tegenovergestelde van con currentie, te bereiken. Dat hoeft men hun niet kwalijk te nemen, hetgeen echter geen reden is om hen te laten begaan. In de bioscoopbranche hebben grote ondernemingen in technisch en in organisatorisch opzicht nauwelijks voordelen boven middelgrote. Het ontstaan van monopoloïde situaties is daarom in de bioscoopbranche niet van voordeel voor de consu menten te achten. In de economi sche literatuur worden pure mono poly, tight oligopoly en ook the domi nant firm tot de pathology of indus- trial economics gerekend.31 4. Gezonde concurrentieverhoudingen worden in onze bedrijfstak bedreigd door de mogelijkheid van misbruik van economische macht. Dit kan zich op filmgebied vooral voordoen door middel van discriminatie bij de filmvoorziening, en door vormen van door het creëren van overcapaciteit mogelijke desastreuze concurrentie. Hierbij is in de bioscoopbranche niet zo zeer te denken aan het onderbie- den van concurrenten, maar aan dumping door het vragen van con currerende, echter de lasten van te hoge investeringen niet dekkende prijzen. 5. In mijn jaarrede in de Bondsraad op 1 december 1987 heb ik gewezen op de betrekkelijke luwte waarin de leden in die tijd konden opereren. Deze rede eindigde met het uitspre ken van de hoop dat die tijd van rela tieve rust zou worden gebruikt om nieuwe initiatieven voor te bereiden.15 Thans moet ik helaas constateren dat deze hoop slechts zeer gedeeltelijk is bewaarheid. De verhoopte nieuwe initiatieven had den mijns inziens althans voor een deel betrekking moeten hebben op het totstandbrengen van krachtiger marktpartijen. Dat zou weliswaar een verdere concentratie van de be drijfstak hebben betekend, hetgeen in het voorafgaande juist als minder wenselijk is afgeschilderd; oligopolie is echter te verkiezen boven mono polie. SLOTWOORD Een bekende volkswijsheid luidt, dat gelijk krijgen belangrijker is dan gelijk hebben. Dat heeft betrekking op gelijk tijdigheid. Ik heb inmiddels geleerd, met later gelijk krijgen genoegen te nemen. Met Cassandra32 voel ik mij verbonden. Noten (Enigszins bewerkt) hoofdbestanddeel van de rede waarmee de vergadering van de Federatieraad op 4 mei 1993 is geopend. (Dit artikel is tevens een over zicht van hetgeen er in de laatste jaren op dit gebied is gepubliceerd.) Deze woorden zijn door mijn vader uit gesproken bij het afscheid van de heer P.J.N.R. Ooms als directeur van Warner/Columbia-Nederland. Omdat die uitspraak zo typerend was voor de wijze waarop destijds veel zaken in onze be drijfstak werden gedaan, is zij bij andere gelegenheden en ook hier nog eens her haald. 1. Hans Beerekamp, "Opgebracht naar het Beerekamp" (Film en TV-maker, jan. 1989) 2. J.Ph. Wolff, "Agent gearresteerd bij het wolvehol"; en Jos Stelling, "Filmpolitie 2" (Film en TV-maker, maart 1989) 3. Zie bijv. S.F. Maltha, "Een persoonlijke visie op het economisch beeld van de bioscoop" (FILM, juni 1991); Marjan Mes. "Bioscoop wordt pretpark" (De Stem, 25- 9-92); Jos van der Burg, "Leve de vrije concurrentie!" (Filmkrant, april 1993). 4. J.Ph. Wolff, "Een economische visie op het economisch beeld van de bioscoop" (FILM, aug. 1991), alsmede "NOS-Laat (1). Het interview" (FILM, sept. 1991); en P.H.Admiraal, "Concurrentie en de NBB- nieuwe stijl" (FILM, okt. 1991); resp. J.Ph. Wolff, "Bioscopen" (De Stem, 7-10- 92). 8

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1993 | | pagina 8