waarvan de investeringen niet terug te verdienen zijn.) Doordat de toch belangrijke factor van het aantal zalen in de studie van London Economics als het ware enigs zins is ondergesneeuwd, zijn daarover uit het gepresenteerde statistische ma teriaal weinig conclusies te trekken: de gegevens in kolom 4 van Tabel II zijn niet representatief voor de nieuwe multiplexen, maar zijn er wel positief door beïnvloed. Dat is uiteraard te be treuren. Vast staat natuurlijk, dat de ook door London Economics ge noemde grote keuzemogelijkheid een belangrijke rol speelt. Zoals eerder door mij naar voren is gebracht9, lijkt er echter een grens te bestaan waarbij aan het verlangen van het publiek naar een ruime keuze is voldaan. Aanvullend onderzoek zal hiervoor he laas nodig zijn. Een ander belangrijke constatering in het rapport van London Economics is de volgende: "The level of develop- ment of the cinema park prior to the appearance of multiplexes and charac- teristics of each country can interact to determine the extent to which mul tiplexes are likely to make a significant impact in each country." Het is van groot belang dat dit, op zich voorde- handliggende inzicht, dat evenwel nog onvoldoende lijkt te zijn doorgedron gen tot sommige belangrijke investeer ders, nu eens door een onafhankelijk onderzoeksinstituut naar voren is ge bracht. In aansluiting daarop is het eveneens van belang dat de situatie van waaruit de ontwikkeling van de nieuwe multiplexen in Groot-Brittannië is ontstaan, er een was van "reduction and decay". Ook hier doet het uiter aard goed, dat dit o.a. door mij in diverse publikaties naar voren gebrachte feit10, thans is bevestigd door een met de Britse verhoudingen uiteraard bijzonder goed op de hoogte zijnd Engels instituut. Zoals in de vorige paragraaf is opge merkt, zijn er ook kritische opmerkin gen te maken over de betekenis van de bioscoopdichtheid, die door de vesti ging van multiplexen immers wordt verhoogd. Dat de betekenis van het ge middeld aantal inwoners per zaal voor het bioscoopbezoek minder groot is dan op het eerste gezicht het geval lijkt te zijn, is met behulp van de gege vens uit Tabel 111 te verduidelijken. Zoals enige jaren geleden door mij naar voren is gebracht, is het aantal in woners per bioscoopzaal een gegeven van betrekkelijk geringe betekenis, doordat het in sterke mate afhankelijk is van de bevolkingsdichtheid en van de gelijkmatigheid van de verspreiding der bevolking.7 Wat de bevolkings dichtheid betreft, leveren de gegevens uit Tabel III nu de basis voor een be wijs. De stelling luidt als volgt: Hoe hoger de bevolkingsdichtheid, hoe geringer kan de bioscoopdichtheid (d.w.z. hoe hoger kan het aantal inwo ners per bioscoopzaal) zijn om onder overigens gegeven omstandigheden een bepaalde frequentie van het bioscoop bezoek te bewerkstelligen. Berekening van de correlatie tussen de waarden in de respectieve twee kolom men van Tabel III geeft als uitkomst 0,85 hetgeen op een vrij grote samen hang duidt.** De betekenis van deze samenhang is vrij groot. Inzicht in die samenhang betekent immers dat een lage frequentie van het bioscoop- bezoek in een land niet zonder meer kan worden toegeschreven aan een re latief geringe bioscoopdichtheid. Dat een dergelijk drogredenatie niet denk beeldig is, blijkt wel uit het artikel "European Cinema: Britain leads re naissance" in Screen Digest van aug. 1989, waarin de relatief geringe bio scoopdichtheid in Nederland als de belangrijkste oorzaak van onze lage bioscoopfrequentie is aangegeven.*** Deze problematiek is niet alleen van belang voor het weerleggen van on juiste uitspraken, maar heeft ook en vooral betrekking op hetgeen in Nederland op dit gebied aanbeveling verdient. In het in het voorafgaande al vermelde rapport over Nederland voor de survey van BIPE Conseil is o.m. de constatering te vinden dat er in Nederland in tegenstelling tot een aan tal andere landen geen sprake is van grote bevolkingsconcentraties in en kele grote steden, maar dat er een ge lijkmatige verspreiding van bioscopen over het hele land is ("evenly distribu- tion of cinemas through out the geo- graphical regions of the country"), zodat er vrijwel overal op bereikbare afstand een keuze uit meerdere bio scopen is. De concluderende aanbeve ling op dit gebied luidt dan ook; "Now the Dutch problem should be clear: the new development of big multi plexes does not fit in this organization It implies multiplexes of a moderate size, say 6-8 sereens in the center of big cities and one or two cities domi- nated by universities.'Tl Deze aanbe veling is overgenomen in de (con- cept)eindconclusies van BIPE Conseil: "De aard van het bioscoopbezoek in Nederland, en vooral de geografische verdeling er van - minder geconcen treerd in één of twee grote steden dan het geval is in de meeste van de onder zochte Europese landen - bemoeilijkt de economische haalbaarheid van grote multiplexen, die hun bestaan danken aan een grote concentratie van het bezoek aan zalen zowel als aan films in een klein aantal stedelijke ag glomeraties. de verspreiding van de bioscopen over het hele land en de versnippering van het bezoek die daar van het gevolg is, pleiten voor de keuze van kleine multiplexen in de orde van niet meer dan zes of zeven zalen.12**** Deze, m.i. op zich juiste aanbevelingen houden overigens geen rekening met de omstandigheid dat er voor het doorbreken van een in een grote stad bestaand monopolie een groter multiplex nodig is. Voorts is er, indien een onderne ming haar exploitatie van een groot aantal over een stad verspreide bio scopen in één groot multiplex bijeen zou brengen, sprake van een qua film- voorziening neutraal effect. 11 Presentatie van de tweede editie in Venetië, v.l.n.r. drs. Elisabetta Brunella (alg. secr. Media Salles), drs. J.Ph. Wolft en de samenstelster, drs. Susanne Bulten. Vervolg op pagina 13.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1993 | | pagina 11