Tijdens de openingsavond van de 13e Nederlandse Filmdagen in Utrecht op 22 september jl. ontving in aanwezigheid van de minister van WVC, mevrouw Hedy d'Ancona, Jan Blokker de Cultuurprijs 1993. Ter gelegenheid hiervan sprak de heer Blokker een dankwoord uit, dat wij u niet willen onthouden en hieronder inte graal afgedrukt is. Mevrouw de minister, dames en heren, Mijn liefde voor alles wat op een scherm beweegt en lawaai maakt, dateert van 1936 toen mijn vader mij in de pasgeopende Cineac aan de Amsterdamse Reguliersbreestraat het universum ontsloot van Fox Movietone en Popeye. En ik denk niet dat het ooit nog zal overgaan. Aan het voeteneind van mijn sterfbed hoop ik een televisie-ontvanger en een video recorder aan te treffen om nog een maal Bobby Battista van CNN te zien, en nog eenmaal naar een oude Bunuel te kijken. Sommige mensen verande ren niet graag; zelf ben ik tenslotte ook al meer dan veertig jaar, en tot mijn diepste tevredenheid, met dezelfde vrouw getrouwd. Maar ik weet niet of dat een verdienste is. Ik ben ook altijd verwonderd als bij een kwis of bij een talkshow iemand van hoge leeftijd aanschuift aan wie wordt gevraagd hoe oud hij is. En als de bejaarde dan zesennegentig heeft gezegd, wendt de presentator zich met een jarig gezicht tot zijn publiek en zegt: "Nou, dat is wel een applausje waard!", waarop inderdaad een ovatie volgt. Terwijl van de persoon in kwes tie toch niet meer kan worden getuigd dan dat hij, of zij, een hekel heeft aan verandering, en daarom heeft gewei gerd op het door de statistiek vastge stelde gemiddelde tijdstip eenvoudig dood te gaan. Ik besef dat veranderingen nodig zijn. Aan uw voorstel, mevrouw de minis ter, om de zorg over alle Nederlandse films onder regie te brengen van één nieuw fonds, heb ik daarom ook zon der veel tegenstribbelen mijn adhesie gegund - uiteraard mede omdat u zich sedert uw aantreden zo veelbelovend heeft laten kennen als een cinefiel be windspersoon. Om te bevorderen dat u zélf het door u in gang gezette werk zou kunnen voortzetten - en dat van de door u toegezegde extra miljoenen voor de produktie in een volgende ka binetsperiode netto tenminste een paar ton over blijkt te zijn - zou een mens haast in de verleiding komen om in mei 1994 in godsnaam toch maar op de Partij van de Arbeid te stemmen. Of u gedurende een eventueel volgend mandaat verandering zou kunnen aan brengen in wat sinds jaar en dag wordt aangeduid als 'het Nederlands filmkli- maat', is een tweede. In de tien jaar dat ik er als voorzitter van het Produktiefonds met mijn neus tamelijk bovenop mocht staan, is in de situatie van in ieder geval de Nederlandse speelfilm veel verscho ven. Het virus van de internationalise ring heeft menigeen koortsachtig ge maakt. Her en der is het eigenaardige bijgeloof ontwikkeld dat een film pas goed kan zijn als hij op z'n minst tien miljoen heeft gekost. De bioscopen zijn er niet voller op geworden. En we hebben de betreurenswaardige margi nalisering moeten meemaken van de kleine, gemiddelde nationale film die van mij nooit geëxcuseerd hoefde te worden met het predikaat 'artistiek waar devol', als hij maar met pas sie, en com passie, voor het ambacht was geprodu ceerd. Maar al die jaren - en ik zou daar nog tien of twintig voorgaande ja ren bij kunnen optellen - is in het zogenaam de veld onver anderd het ta lent, de sport en het soms onbegrijpelijke uithoudings vermogen ge bleven om het met elkaar on eens te zijn, en om aan de discussie over een toekom stig beleid alle argumenten bij te dra gen die er voor zorgden dat er bijna geen discussie mogelijk was. Al die tijd, lijkt het wel, waren filmmakers en producenten niet (zoals ik) met de zelfde muze, maar met dezelfde stok paarden, dezelfde frustraties, dezelfde verbitteringen en dezelfde onderlinge verdeeldheid getrouwd. Al die tijd waren ze onveranderlijk niet bij machte taktisch of strategisch in het reine te komen met wat zij voor hun onverzoenlijke vijanden aanzagen; of het nou ging om de ontoeschietelijk- heid van het bioscooppubliek, de kies keurigheid van diverse fondsbesturen, of de steeds beter geoliede Alleingang van de omroepen in Hilversum. Wat er ook veranderde, niet dat kli maat. Als ik me de komende avonden of nachten zou mengen in de praat- beurten rond deze Filmdagen, vrees ik dat ik - zonder dat het iemand zou op vallen - de zin zou kunnen hernemen waarin ik in 1983 bleef steken, en dat ik door iemand in de zaal zou worden geïnterrumpeerd met een zin uit 1973. Dat stemt me wel eens benauwd. Ik weet niet, mevrouw de minister, of u daar veel aan kunt doen, maar er is misschien iets. De overheid, heb ik wel eens gelezen, is geen oordelaar van kunst, maar schept er voorwaarden voor. Ze schept in ieder geval. En in dat kreatieve proces is het uw prer ogatief dezer weken, of wie weet al dezer jaren, de leden te benoemen van het door u geïnitieerde nieuwe film fonds. Met alle verschuldigde eerbied zou ik zeggen dat het u geraden is daarbij die kandidaten te selecteren wier liefde voor en toewijding aan de cinema boven elke twijfel verheven is, en met harde of desnoods meedogen loze hand alles buiten de deur te hou den dat ook maar zweemt naar het eenzijdige McKinsey-denken dat mis schien een zegen is voor de economie, maar een pestilentie voor de cultuur. Als jong en trots bezitter van een cul tuurprijs mag ik u dat op het hart bin den: u heeft tenslotte de instrumenten in handen om dat nieuwe fonds in ieder geval de kans te geven uit te groeien tot een instelling die, in ge paste samenspraak met haar achter ban, kan functioneren als een schild voor een bedreigde kunstzinnige nij verheid. Ik dank degenen die deze onderschei ding voor mij hebben bedacht. Ik zal het kalf op het bureau zetten, waarach ter ik me in de komende periode hoop te wijden aan het schrijven van zo nu en dan een scenario - niet alleen omdat de bezigheid mij dierbaar is, maar vooral ook om de onuitsprekelijke haatgevoelens te ervaren die zich ook over mij zullen ontfermen zodra het hooggeprezen fondsbestuur mijn meesterwerk durft af te keuren. 21

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1993 | | pagina 21