VOORLOPIGE CONCLUSIES OVER DE NIEUWE MULTIPLEXEN IN WEST-EUROPA door drs.J.Ph.Wolff In 1992 is door het bestuur van Media Salles besloten, opdracht te geven voor een vrij omvangrijk on derzoek over de situatie van het bio scoopbedrijf in West-Europa. Dit on derzoek bestaat uit twee delen, waar van het eerste een verzameling is van studies over de situaties per land, en het tweede analyses bevat van drie specifieke problemen. Het geheel ver schijnt als een witboek over de situatie van de bioscoopbranche in West- Europa in een Engelse en een Franse versie.1 De opdracht voor het eerste deel is verstrekt aan het in studies op het ge bied van de communicatie gespeciali seerde Franse onderzoeksinstituut BIPE Conseil (Bureau d'Information et de Prévisions Economique), dat voor elk van de bij het onderzoek betrokken landen samenwerkt met een corre sponderende, eveneens onafhankelijke instelling. Voor Nederland is hierbij ge kozen voor de Vakgroep Economische Organisatievormen van de Erasmus Universiteit Rotterdam, die immers al veel kennis over de verhoudingen in het filmbedrijf in Nederland bijeen heeft gebracht met de studie Economisch beeld van de bioscoop" uit 19912. De landenstudies zijn gedeel telijk via enquêtes bij bioscooponder nemingen tot stand gekomen. Het onderzoek op de gebieden van resp. de multiplexen, integraties, en de betekenis van de bioscopen voor de Europese film, waarvan de resultaten het tweede deel van het witboek vor men, is opgedragen aan het onafhanke lijke onderzoeksinstituut London Economics (niet te verwarren met de universitaire instelling London School of Economics), dat in het filmbedrijf al bekend is geworden door de studie Retailing European Films"3. Deze on derzoekingen zijn uiteraard in belang rijke mate gebaseerd op de bevindin gen uit het eerste deel van het witboek (dat op zijn beurt weer gedeeltelijk is gebaseerd op het European Cinema Vearbook). Het definitieve rapport van London Economics zal vermoedelijk pas begin volgend jaar beschikbaar zijn. Gezien de omstandigheid dat dit artikel ge reed moest komen voor mijn binnen kort verschijnende boek "In de luwte, uit de luwte. Een economische visie op de bioscoop en de Europese film", en omdat er met relevante informatie over dit actuele onderwerp m.i. niet onnodig gewacht dient te worden, heb ik thans gebruik gemaakt van het tus sentijdse rapport van London Economics4, waarvan ik als voorzitter van de begeleidingscommissie (het Research Comité van Media Salles) een exemplaar heb ontvangen. Aangezien het hierbij evenwel nog slechts om een voorlopige versie gaat, is in het hiernavolgende van dat rap port alleen gebruik gemaakt voorzover het resultaten van verricht onderzoek betreft, aldus conclusies met een voor lopig karakter zo veel mogelijk buiten beschouwing latend. BEVINDINGEN VAN LONDON ECONO MICS "There is some degree of inconsis- tency in the way multiplexes are defi- ned in different studies and in different countries."4 Deze uitspraak kan wel als één van de understatements van het jaar worden beschouwd, aangezien er van enige eenheid op dit gebied in het geheel geen sprake is. Een goed voor beeld daarvan is London Economics' eigen studie "Retailing European Films" uit 1992, waarin verschillende begripsbepalingen naast elkaar zijn gehanteerd.5 Een nogal eens gebruikt criterium is, of een complex al dan niet in nieuwbouw (purpose built) tot stand is gekomen. Terecht is er in de thans te bespreken studie op gewezen dat het verschil tussen nieuwbouw en aanbouw e.d. niet steeds van princi piële betekenis is. Op grond van derge lijke overwegingen van praktische aard is London Economics daarom tot een zeer eenvoudige operationele de finitie van multiplex gekomen, namelijk een bioscoopcomplex met zes of meer zalen. Deze begripsbepaling heeft wel iswaar het voordeel van de eenvoud, maar is daardoor juist ook erg aan vechtbaar. Terecht is er immers al in '89 gewezen op het bestaan van com plexen met zestien zalen in de Bondsrepubliek, waarvoor niemand de term "multiplex" zou willen gebruiken.6* De sterke daling van het bioscoopbe zoek sinds 1960 heeft in de landen van de EG tot zeer uiteenlopende reacties geleid. Dat is o.m. te zien in de vol gende tabel (die hier is aangevuld met andere Westeuropese landen, aange zien daarvoor het zelfde geldt): Wanneer men afziet van de hoge per centages van zalen in mono- of duobio scopen (kolom 3) in Finland en Tabel I van het totaal aantal zalen in 1992 in gebouwen met (i) (2) (1>(2)=(3) (4) (5) (6) 1 2 1-2 3-5 6-7 8 en zaal zalen zalen zalen zalen zalen België 17,4 11,6 29,0 36,0 10,4 24,6 Denemarken 33,1 21,0 52,1 36,6 3,8 5,4 Finland 60,8 18,4 79,2 18,7 2,0 - Frankrijk 32,3 13,4 45,7 36 13,5* 5 Duitsland 32,4 20,1 52,5 35,9 7,0 4,6 Griekenland 99,5 0,5 100 - - - Italië ca. 95 2,6 97,5 2 0,2 0,3 Nederland 13,2 21,6 34,8 60,3 4,8 - Noorwegen 67,9 5,4 73,3 18,1 8,6 - Spanje 57,7 8,0 65,7 23,7 6,9 3,7 Zwitserland 69,3 13,1 82,4 13,1 4,5 - VK 18,7 12,3 31,0 33,3 11,2 24,5 Bron: European Cinema Yearbook, 2nd ed., sept. 1993 London Economics, t.a.p. blz. 18

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1993 | | pagina 7