tal inwoners van een land (of regio) ge deeld door het aantal bioscoopzalen. (De bioscoopdichtheid is dus hoger naarmate dit quotiënt lager is.) Tabel III geeft hiervan een overzicht. De bovenvermelde gegevens tonen aan dat er, internationaal gezien, geen dui delijk verband is tussen bioscoop dichtheid en frequentie van het bio scoopbezoek per capita. Door London Economics is daarbij evenwel opge merkt dat een verhoging van de bio scoopdichtheid bij overigens gelijk blijvende omstandigheden tot een stij ging van de frequentie zal leiden. Met deze uitspraak wordt uiteraard een open deur ingetrapt; waar het op aan komt is immers, in welke mate er op deze wijze een stijging te bewerkstelli gen is. Dat er ook bij de onderzoekers van London Economics over deze kwestie enige aarzeling bestaat, blijkt trouwens uit de uitspraak "However, the UK and Ireland show annual fre- quencies that go above what can be expected by the density of sereens." In de thans volgende kritische beschou wing over de bevindingen van London Economics zal ook op dit aspect wor den teruggekomen. KRITISCHE BESCHOUWINGEN Het feit dat (de Engelse vertaling van) mijn studie "De gevolgen van 2'/2 jaar nieuwe multiplexen in Duitsland"8 blij kens het rapport door London Economics als één van de vier de moeite van nadere bestudering waard zijnde publikaties over de nieuwe mul tiplexen wordt beschouwd, kan niet verhinderen dat dit - zij het voorlopige - rapport mij enigszins teleurstelt. Die teleurstelling heeft betrekking op de omstandigheid dat slechts een deel van het onderzoek gericht is op de es sentie van de nieuwe multiplexen, het geen zowel aan een oorzaak als aan een reden is toe te schrijven. De oor zaak wordt gevormd door de keuze van London Economics, alle com plexen met zes of meer zalen statis tisch in één categorie onder te bren gen, waardoor de juist te onderkennen essentiële verschillen minder naar voren zijn gekomen dan wenselijk zou zijn geweest. De reden is gelegen in de omstandig heid dat dit met EG-geld betaalde on derzoek betrekking moet hebben op alle landen van de EG, dus ook op Italië, Spanje, Portugal en Griekenland, waar de modernisering van het be staande bioscooppark grotendeels (in Griekenland zelfs, helemaal) nog moet beginnen. Dat heeft er toe geleid dat er relatief veel aandacht is besteed aan de besluitvorming rondom het splitsen van grote monobioscopen en soort gelijke zaken, waarbij het voor landen als Nederland om gepasseerde sta tions gaat. Tabel II Aspecten van kwaliteit (gemiddelden EG) Tabel III Bioscoopdichtheidbezoekfrequentie bevolkingsdichtheid (1991) en Desondanks bevat dit voorlopige rapport van London Economics al veel ook voor ons interessant zijnde gegevens. Eerder is al door mij geconstateerd dat de van diverse kanten naar voren ge brachte verklaringen voor het succes van de nieuwe multiplexen eigenlijk nauwelijks aspecten betreffen die spe cifiek zijn voor enorme complexen.9 Deze constatering kan na kennisne ming van het rapport van London Economics worden herhaald: compu terkassa's met uitgebreide bespre- kingsmogelijkheid, goede service, ruime en goed ingerichte foyers, mo derne beeld- en geluidstechniek, grote schermen, airconditioning, goed zit comfort, goede zichtlijnen, noch par keerfaciliteiten zijn kwaliteitskenmer ken die conventionele bioscoopcom plexen in principe niet kunnen bieden. Naar mijn mening gaat het hier om een zeer essentieel aspect van de analyse. Bovengenoemde kwaliteitskenmerken kunnen namelijk weliswaar ook in con ventionele complexen aanwezig zijn, maar ontbreken de facto in de meeste gevallen althans gedeeltelijk. De oor zaak daarvan is uiteraard, dat het bij niet in volledige nieuwbouw ontstane complexen veelal onmogelijk is, aan alle eisen van deze tijd te voldoen, al zijn aspecten als computerkassa's, goede service, goed zitcomfort, en mo derne beeld- en geluidstechniek in het geheel niet gebonden aan nieuwbouw. Het criterium nieuwbouw (purpose built) is m.i. dan ook onterecht, maar in de praktijk komt het er wel op neer dat bepaalde kwaliteitsas pecten vrijwel uitsluitend te vinden zijn in via nieuwbouw ontstane com plexen; geen zinnige exploitant bouwt ouderwetse nieuwe bioscopen. (Een zinnige exploitant bouwt evenwel ook geen moderne nieuwe bioscopen 9 (i) (2) (3) (4) 1 2 3-5 6 en zaal zalen zalen zalen computerkassa 7,1 30,8 50,4 83,1 parkeerfaciliteiten 24,7 44,2 28,7 69,7 DOLBY-SR 16 17,9 29,6 44,5 air conditioning 34 48,8 54,1 82,6 aant. zitpl. per zaal 528,5 263,2 236,5 305,8 gem. opp. scherm in m2 58,8 34,1 36,5 45,6 Bron: BIPE Conseil/London Economics (i) (2) (3) land aantal inwoners frequentie* aantal inwoners per zaal* per km2 (xlOOO) (xlOOO) Oostenrijk 19,8 1,3 93 België 23,1 1,7 327 Denemarken 15,4 1,8 122 Finland 15,0 1,2 15 Frankrijk 12,8 2,1 104 Duitsland 21,6 1,5 237 Ierland 18,3 2,3 51 Italië 17,8 1,5 192 Nederland 35,9 1,0 144 Noorwegen 10,0 2,5 14 Spanje 21,6 2,0 77 Zweden 7,3 1,8 21 Zwitserland 16,8 2,2 156 VK 33,4 1,8 236 Bron: European Cinema Yearbook, 2nd. ed., sepl 1993 **Bron:C.B.S.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1993 | | pagina 9