moment om de zaken nog eens op een rij te zetten. Ik weet dat u met name belangstelling hebt voor één aspect van het beleid, de verlaging van het BTW-tarief voor bioscoopvertoningen. Ik zal daar zeker op ingaan, maar voor mij is het nadrukkelijk een onderdeel van het geheel. Ter voorbereiding op het Kunstenplan stuurde ik in 1991 de zogenaamde Filmbrief aan de Raad voor de Kunst. Hierin maakte ik een voorlopige balans op van zowel het gevoerde overheids beleid als van de problemen waarmee de filmproduktie in Nederland wordt geconfronteerd. Die problemen zijn u ongetwijfeld be kend en u weet eveneens dat hiervoor geen eenvoudige en pasklare oplossin gen voorhanden zijn. Wel trachtte ik in de Filmbrief aan te geven in welke rich ting naar oplossingen moet worden ge zocht. Kort en bondig: een verbetering van de kwaliteit en tegelijkertijd ver sterking van de markt, omdat het één niet zonder het ander kan. Ik stelde een combinatie voor van selectieve en automatische subsidies. Overheids steun zou in bepaalde gevallen meer afhankelijk kunnen worden gesteld van de bereidheid van de markt om te par ticiperen en van de artistieke en/of commerciële resultaten die worden behaald; bij de selectieve steun zou den strengere kwaliteitsnormen moe ten worden ontwikkeld, vooral gericht op continuïteit voor noodzakelijker wijs minder filmmakers en er zouden voor nieuwkomers betere coaching-fa ciliteiten moeten worden gecreëerd. Concreet stelde ik voor naast een film studio voor getalenteerde debutanten, de twee bestaande filmfondsen te ver vangen door één filmproduktiefonds voor de diverse filmcategorieën. De Filmbrief heeft veel stof doen op waaien, maar de discussies en het uit eindelijke raadsadvies gaven geen aan leiding tot een principiële koerswijzi ging. Mijn eerdere voorstellen heb ik op een aantal punten bijgesteld en ver volgens uitgewerkt in het Kunstenplan. Vooral de noodzaak om meer te inves teren in de ontwikkeling van projecten en de relatie met de televisie te verbe teren - ook in finaciële zin - kwamen meer op de voorgrond. Daarbij stelde ik voor het filmbudget in deze kunsten planperiode te verhogen met 5 miljoen gulden per jaar, zij het in een gefa seerde opbouw. Ongeveer de helft daarvan zou ten goed komen aan de filmproduktie. Als voorwaarde voor een verhoging van het filmbudget stelde ik dat ook andere partijen bereid moesten zijn hun inspanningen te vergroten, met name de bedrijfstak - de toenmalige Bioscoopbond - en de televisie. Deels diende deze voorwaarde als toets voor de door mij voorgestelde beleidslijn; deels zijn de problemen dusdanig complex dat verschillende partijen een bijdrage moeten leveren aan een ver sterking van de filmsector. Voorkomen moet worden dat de filmproduktie in toenemende mate afhankelijk wordt van selectieve projectsubsidies via mijn departement. Het draagvlak wordt dan te smal, en dan doel ik niet alleen op de hoeveelheid geld. De Kamer reageerde positief op mijn voorstellen. En al met al liggen we nog steeds op koers. In mei dit jaar is het nieuwe Nederlandse Fonds voor de Film opgericht. Het zal binnen enkele dagen operationeel worden onder lei ding van de heer Ryclef Rienstra. Daarmee is de tijd aangebroken om de inmiddels geformuleerde doelstellin gen te realiseren binnen de bredere ka ders van het Kunstenplan, het voorstel van de heren Blokker en Haks en de raadsadviezen. Al bij een eerdere gelegenheid heb ik de NFC uitvoerig bedankt voor zijn bij drage. Uw toezegging in een vroeg sta dium om jaarlijks 1 miljoen gulden bij te dragen aan het realiseren van mijn voorstellen waren zeker ook van stra tegisch belang. Nu kan er een begin worden gemaakt met het uitwerken van een semi-automatische bonusrege ling ter versterking van de continuïteit van de filmproduktie. Ook de omroep heeft zich niet onbe tuigd gelaten. In aansluiting op mijn Nota Publieke Omroep in Nederland en de voorstellen in het Kunstenplan, is inmiddels de toezegging gedaan dat uit de reorganisatie van het Muziekcentrum jaarlijks 5 miljoen extra ter beschikking komt voor inves teringen in de filmproduktie. Dit be drag gaat naar het CoBo-fonds waar mee het nieuwe filmfonds op dit mo ment een overeenkomst uitwerkt over de besteding van deze extra middelen. Kortom, driekwart jaar op weg met het nieuwe Kunstenplan, staat een aantal zaken goed op de rails. Daarbij is, ook op instigatie van de Kamer, gezocht maar mogelijkheden tot samenwerking met andere departementen. Met het ministerie van Economische Zaken gaf ik McKinsey Company opdracht een financieel-economische analyse te maken van de structuur van de Nederlandse audiovisuele sector in vergelijking met het buitenland. Over het uiteindelijke rapport merkte de heer Blokker laatst schamper op dat McKinsey-aanbevelingen misschien wel goed zijn voor 'de Metaal' maar niet voor 'de Film'. Dat lijkt mij een te snelle conclusie. Wat mij vooral op valt, is dat - gegeven de specifiek eco nomische invalshoek - de aanbevelin gen toch goed aansluiten op mijn voor stellen in het Kunstenplan. Ze zijn im mers primair gericht op verhoging van kwaliteit door een versterking van de infrastruktuur en de markt. De nadruk is wellicht wat eenzijdig komen te lig gen op één specifiek segment, de com merciële publieksfilm. McKinsey doet het voorstel om een matching-fund naar Deens model op te zetten ter ver sterking van de financiële basis voor dit soort films. Dit lijkt verder te reiken dan mijn specifiek cultuur-politieke be leidsterrein, maar ik ben toch van me ning dat het past binnen het kader van het nieuwe Nederlandse Fonds voor de Film. Want, zoals het geval was bij het Productiefonds, zal ook dit nieuwe fonds mede zorg dragen voor de kwali teit en continuïteit van zogenaamde publieksfilms. De kunstzinnig-culturele kwaliteit van een film rechtvaardigt in veler ogen een substantiële bijdrage 11

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1993 | | pagina 11