bestaansbasis. Tenslotte is er de moei
lijk meetbare, maar vermeende econo
mische betekenis die gerelateerd is
aan het imago van de stad. Het aspect
uitstraling is hierbij van belang: uitstr
aling naar bewoners, naar toeristen en
recreanten en uitstraling naar onder
nemers. In de huidige sociaal-economi
sche context wordt aan een goed cul
tureel klimaat veel publicitaire waarde
gehecht. Het zou de aantrekkelijkheid
van steden als vestigingsplaats van be
drijven en bestemming van toeristen
ten goede komen.
Inventarisatie van de directe econo
mische betekenis
Om een zo compleet mogelijk beeld te
krijgen van de aard en omvang van de
kunstsector in Utrecht heeft een uitge
breide inventarisatie plaatsgevonden
op basis van verschillende bestaande
registratiebronnen. De gemeentelijke
bedrijvenkartotheek en het Handels
register van de Kamer van Koophandel
hebben als basisbronnen gediend.
Deze zijn aangevuld met enkele klei
nere, meer gespecialiseerde bronnen.
Vervolgens is een schriftelijke vragen
lijst gestuurd aan alle personen, groe
pen, bedrijven en organisaties die in
dit bestand voorkomen om de registra
tie te checken en om de nodige infor
matie te verzamelen over werkgelegen
heid, bezoekersaantallen en inkom
sten.
Op basis van de beschikbare gegevens
is het aantal arbeidsjaren in de
Utrechtse professionele kunstsector
geraamd op ruim 2000. Omdat er ook
en misschien wel vooral in de kunst
sector veel in deeltijd en op freelance
basis gewerkt wordt, biedt de sector
echter aan veel meer mensen (circa
3500) een bron van werk en inkom
sten. Hiermee neemt de kunstsector
zo'n 2% tot 3% van de stedelijke werk
gelegenheid voor haar rekening.
Dit lijkt niet zo veel, maar de totale
kunstsector is hiermee te vergelijken
met bijvoorbeeld de totale horecasec-
tor of het sociaal-cultureel werk, beide
goed voor 2,5% van de werkgelegen
heid in Utrecht. Ter vergelijking:
Utrechts grootste werkgever, de NS,
biedt aan ongeveer 7500 mensen werk
(5%) en de Universiteit aan 6500 men
sen (4,5%). Het aandeel van de biosco
pen in de werkgelegenheid is overi
gens beperkt. Van het totaal aan ar
beidsjaren in de kunst nemen de bio
scopen samen 3% tot 4% voor hun re
kening. Het aandeel werkzame
personen ligt iets hoger vanwege het
groot aantal parttime-medewerkers in
de bioscopen.
De directe netto inkomsten die in de
Utrechtse kunstsector worden gegene
reerd zijn op basis van de enquête
ruwweg geraamd op een bedrag tus
sen ƒ100 en ƒ200 miljoen op jaarbasis,
waarbij moet worden aangetekend dat
alle denkbare vormen van inkomsten
hierbij zijn meegeteld (uiteenlopend
van inkomsten uit arbeid, recettes,
deelname-gelden en verkoop tot uitke
ringen, subsidies en sponsorgelden).
Ongeveer een derde van de inkomsten
bestaat uit overheidsgelden en de in
komsten uit arbeid leveren een verge
lijkbare bijdrage. Recettes en deelna-
megelden leveren naar schatting een
aandeel van 10% tot 15%. De bijdrage
van het bedrijfsleven (sponsorgelden)
is beperkt tot 3% tot 4% van alle in
komsten.
De accomodaties en musea vormen
samen de grootste inkomstenbron,
goed voor ongeveer ƒ80 miljoen.
Hiervan komt ruim ƒ10 miljoen (kaart
verkoop) ten goede aan de bioscopen,
die hiermee tussen de 5% en 10% van
de directe netto inkomsten afdekken.
Het totaal aantal bezoekers van kunst
op jaarbasis in Utrecht hebben we
-afgezien van de festivalbezoekers-
Llorganisaties
Lj uitv.kunsten
[\Jov.accom
Dmusea
LJ podia
H bioscopen
bezoekers
arbeidsjaren
netto inkomsten
Directe betekenis professionele kunst in Utrecht,
(aandeel verschillende sectoren in bezoekers, arbeidsjaren en netto inkomsten).
geraamd op 3 miljoen, waarvan bijna
de helft uit Utrecht komt. Ruim een
derde van alle bezoekers komt ten
goede aan de Utrechtse bioscopen. De
podia zijn samen goed voor circa 40%
van de bezoekers, waarbij met name
het Muziekcentrum Vredenburg en de
Stadsschouwburg een bepalende rol
spelen. De musea trekken ongeveer
15% van de bezoekers, aangevoerd
door de bekendere Utrechtse musea
zoals het Spoorwegmuseum, het
Museum Speelklok tot Pierement, het
Centraal Museum en het Catharijne-
convent.
Tenslotte trekken de gezamenlijke
Utrechtse galeries, ateliers en kunst
handel en -uitleen samen per jaar on
geveer 300.000 bezoekers. De festivals
vormen een aparte categorie. Een deel
van de festival-activiteiten vindt in de
genoemde accomodaties plaats en
deze bezoekers zijn al meegenomen.
Een deel vindt echter plaats in cafés,
in andere zalen of buiten, in de open
lucht. Deze festivalbezoekers zijn
moeilijk te tellen en moeilijk te schei
den van de andere stadsbezoekers.
Indirecte economische betekenis: de
rol van de bezoekers
Aan de hand van een korte enquête bij
enkele voorstellingen in grote accom
modaties en in enkele musea is een
beeld geschetst van de activiteiten die
bezoekers van kunst ondernemen.
Gevraagd is de bezoekers naar de acti
viteiten en uitgaven die in relatie met
het kunstbezoek zijn gedaan. Het is
waarschijnlijk dat een deel van deze
activiteiten ook ondernomen zou wor
den als men niet naar een voorstelling
of tentoonstelling zou zijn gegaan,
maar welk deel van de activiteiten dit
betreft is niet bekend. Feit is dat alle
activiteiten en uitgaven, waarnaar is
gevraagd, kort vóór of na het kunstbe
zoek hebben plaatsgevonden. Met
deze kanttekening in het achterhoofd
kan worden vastgesteld dat de gemid
delde bestedingen vóór en/of na het
kunstbezoek -afgezien van de prijs van
het kaartje- liggen op een bedrag tus
sen ƒ20,- en ƒ25,- per persoon. Als deze
gemiddelde bestedingen worden ge
projecteerd op het totaal aantal bezoe
kers van kunst, evenredig verdeeld
over de accomodaties, dan levert dit
alles een aanvullende besteding op
van naar schatting tussen ƒ50 en ƒ100
miljoen per jaar, circa de helft van de
directe netto inkomsten.
Het zal niemand verwonderen dat de
horeca hiervan het meest profiteert,
namelijk voor meer dan de helft. Een
kleine 60% van de bezoekers gaat vóór
en/of na een voorstelling naar de ho
reca. Ruim een kwart van de aanvul
lende bestedingen komt terecht in de
detailhandel. De bestedingen aan an
dere evenementen/activiteiten en lo
kaal vervoer blijven in absolute ter
men ver achter.
23