HET GEVAAR VAN CONVENTIONELE OVERTUIGINGEN VOOR HET FILMBEDRIJF door drs J.Ph. Wolff Aan de internationaal bekende Schots-Canadese' en later Amerikaanse eco noom John Kenneth Galbraith is niet alleen een aantal verantwoorde popula riseringen van belangrijke economische problemen te danken, maar ook het begrip conventional wisdom. Hij verstaat daaronder overtuigingen die gang baar zijn doordat men er eenmaal mee vertrouwd is geraakt.2 In zijn destijds zeer bekende boek "The Affluent Society" heeft hij van deze conventionele overtuigingen een aantal voorbeelden gegeven, zoals de vroeger onder econo men en politici heersende opvatting dat nationale begrotingen sluitend dienen te zijn3 (een opvatting die het bestrijden van de depressie van de jaren 30 heeft belemmerd). Een ander goed voorbeeld is de vooral in de periode na de Tweede Wereldoorlog wijd verbreide overtuiging dat een hoge werkgelegen- heidsgraad alleen mogelijk is bij hoge uitgaven op het gebied van de defen sie. 4Het begrip 'conventional wisdom' is zo belangrijk omdat ook beleidsmakers in vele gevallen door mentale gemakzucht volharden in eenmaal bij hen post gevatte onjuiste denkbeelden, ook als deze door bekend geworden feiten wor den gelogenstraft. Uit dit artikel moge blijken dat dit ook in het filmbedrijf het geval is. Een al meerdere malen ter sprake gebrachte misvatting bij veel bioscoopex ploitanten is de alleen op het eerste gezicht terecht lijkende overtuiging dat een stijging van bijvoorbeeld de loonkosten of de filmhuurpercentages dient te leiden tot een verhoging van de entreeprijzen. Zoals elders is aangegeven, is in het artikel "Een economische visie op het economisch beeld van de bio scoop" (FILM, aug. 1991) met leedwezen geconstateerd dat een in opdracht van het Hoofdbestuur in 1982 uitgebrachte nota over dit onderwerp en een herhaling daarvan in 1986 weliswaar nooit zijn weersproken, doch kennelijk niet tot een juist inzicht bij alle exploitanten hebben geleid.5 Verhoging van entreeprijzen op grond van niet-inflatoire kostenstijgingen of verrichte ver vangingsinvesteringen is immers nog steeds actueel, en wellicht mede de oor zaak van het feit dat Nederland de hoogste entreeprijzen van de Europese Unie heeft6. Dat misvattingen op dit gebied helaas ook bij onderzoekers voor komen, blijkt uit het overigens belangwekkende rapport "Cinemagoing Europe" (DODONA Research 1994) van K.P. Grummit7. Een tweede hier te noemen voorbeeld is de simplistische overtuiging dat de frequentie van het bioscoopbezoek in een land geheel of grotendeels afhanke lijk is van het aantal inwoners per bioscoopzaal, waarbij alle andere van belang zijnde factoren buiten beschouwing worden gelaten. Gezien mijn arti kel "Bioscoopdichtheid" in dit blad van december '94, hoeft hier niet opnieuw op de gevaren te worden gewezen die deze zienswijze voor het ves tigingsbeleid heeft. Opgemerkt zij wel, dat het vooraanstaande blad Screen Digest het nodig heeft geacht, deze zienswijze, die "especially pertinent is at a time when multiplex operators are implementing expansion plans in many parts of the world," te brandmerken als "a simple analysis (that) would be to ignore some extremely important social and economie factors"8. De meest hardnekkige en tevens gevaarlijkste conventionele overtuiging is, dat het bioscoopbezoek in Nederland zal verdubbelen door het vestigen van goede bioscopen. Door de Stichting Marketing Communicatie wordt gestreefd naar een stijging van het bioscoopbezoek van 16 naar 20 miljoen in een periode van drie jaar (NFC Datagids 1995, blz. 95). Dat is als een ambiti euze maar niet irreële doelstelling te beschouwen, die ook nodig is om de bedrij f sgenoten de nodige motivatie voor de gevraagde collectieve inspan ning te geven. Bovendien gaat het daarbij om een nastrevenswaardig doel en niet om een voorspelling. Ongefundeerd zijn daarentegen de herhaaldelijke uitspraken over een verdubbeling van het Nederlandse bioscoopbezoek. Niemand zal kunnen ontkennen dat de komst van multiplexen ook in Nederland een positief effect op het bioscoopbezoek zal hebben, en de ver wachting is inderdaad gerechtvaardigd dat het bezoek substantioneel zal stij gen ondanks bedreigende ontwikkelingen zoals de veranderende leeftijdsop bouw van de bevolking en de introductie van nieuwe media. Ergerlijk is echter dat er voor de voorspellingen over een verdubbeling van het bezoek bij voortduring slechts één argument wordt gehanteerd, namelijk dat het bezoek in Engeland is verdubbeld en dat dit dus ook in Nederland zal gebeuren. Nu is het niet ondenkbaar dat het bioscoopbezoek in Nederland tegen de ver wachting van ervaren practici en theoretici toch zal verdubbelen. Als die heu gelijke ontwikkeling zich zou voordoen, zou dat echter door andere, thans illusoir lijkende oorzaken zijn ontstaan dan die welke in Engeland tot een verdubbeling hebben geleid. (Anders gezegd: Als die oorzaken zich ook in Engeland zouden hebben voorgedaan, zou de frequentie daar niet tot 2 maar tot 5 a 6 zijn gestegen.) In de eerste plaats was de frequentie van het bio scoopbezoek in Engeland gedaald van een Europese recordhoogte van 25 naar 1, terwijl de daling in Nederland slechts van 6 naar 1 is geweest. In de tweede plaats was het Britse bioscooppark kwantitatief en kwalitatief zo verslechterd, dat er in internationale vakkringen van een bioscoopwoestijn werd gesproken. Zo waren er Engelse steden ter grootte van Amersfoort zon der bioscoop, en het moge duidelijk zijn dat de vestiging van een multiplex in zo'n stad een ander effect op het totale bioscoopbezoek heeft gehad dan die thans in Amersfoort zou hebben. Voorts dient te worden bedacht dat er voor de bejubelde stijging in Engeland naar een toch wel zeer ver van 25 verwij derde frequentie van 2 tien jaar nodig is geweest. Dit alles is uiteengezet en gedocumenteerd in een aantal toch wel enigszins bekende publikaties, en desondanks kijken de verdubbelaars in Nederland niet naar bijvoorbeeld België, waar de frequentie in een periode van vijfjaar met ca. 25% is geste gen, maar steeds maar naar dat ene feit, de verdubbeling in Engeland. Dat is onverbeterlijke conventional wisdom! Vorige maand heeft het Observatoire Europeen de 1'Audiovisuel te Straatsburg een eerste bijeenkomst van onderzoekers op het gebied van de mediastatistiek georganiseerd. Het doel van deze interessante bijeenkomst was uitwisseling van ervaringen, coördinatie van in verschillende landen plaatsvindende onderzoekingen en uiteraard verbetering daarvan. Al gauw bleek echter dat ons probleem momenteel niet in de eerste plaats een verdere verbetering van de statistieken is, maar het vinden van een methode om de bevindingen meer onder de aandacht van alle betrokkenen te brengen. De aan onderzoek bestede bedragen zijn immers alleen dan goed besteed als er van de resultaten, behalve door andere onderzoekers, ook kennis wordt genomen door de beleidsmakers, dus door de beslissers, en als die resultaten door hen niet zonder meer ter zijde worden gelegd als ze niet passen in hun conven tional wisdom. Van conventional wisdom is ook sprake bij een aantal redactionele artikelen in de Pers, waarbij het echter om andere conventionele overtuigingen gaat dan de bovengenoemde. Deze zijn afkomstig van journalisten die, anders dan onafhankelijke waarnemers9, waarschijnlijk slechts een klein deel van de ruim 400 Nederlandse bioscoopzalen kennen, maar die van twee dingen over tuigd zijn, namelijk dat beeld, geluid, zitcomfort en service in vrijwel alle bestaande bioscopen slecht zijn, en in alle multiplexen buitengewoon goed. Uiteraard is de gemiddelde kwaliteit van multi- en megaplexen, mede door dat ze nieuw zijn, heel goed. Dat neemt echter niet weg dat een zeer groot aantal gerenoveerde, verbouwde, resp. uitgebreide bioscopen eveneens van hoge kwaliteit zijn. Een voorbeeld van de vele, hier bedoelde perspublikaties is de uitspraak "Slechts een enkeling waagt zich nog in het veelal versleten pluche van de filmtheaters en het is dan ook niet verwonderlijk dat de bioscopen een kwij nend bestaan lijden" in het artikel van Marina de Vries, dat onder de leuke titel "Droomhuizen en dooie dozen" is verschenen in Het Parool van 31-12- 94. Kennisneming van de resultaten van hetgeen er in de laatste jaren in grote, middelgrote en ook in vele kleine plaatsen in bioscopen is geïnves teerd, zou haar tot een ander inzicht hebben moeten brengen, onder meer dat de kwaliteit van de stoelen en de rij-afstanden daar even goed en soms zelfs beter zijn dan in nieuwe complexen. Kennisneming van gedeponeerde bedrijfsresultaten zou haar daarnaast hebben geleerd dat bioscopen geenszins een kwijnend bestaan lijden. Een journalist mag de komst van multi- en meg aplexen gerust met gejuich begroeten. Wat er echter in de afgelopen tijd over de kwaliteit van bestaande bioscopen is geschreven, geeft blijk van een gedu rende lange tijd opgebouwde vooringenomenheid, van conventional wisdom bij hen die deze juist zouden moeten bestrijden. Noten: 1 J.K. Galbraith, "The Non-potable Scotch. A Memoir on the Clansmen in Canada" (Penguin Books 1967) 2 J.K. Galbraith, "The Affluent Society" (Londen, [1958], 19617), blz. 6 3 t.a.p. blz. 11 e.v. 4 J.K. Galbraith, "The Liberal Hour" (Londen, 1960), blz. 30. (Uiteraard kunnen hoge defensie-uitgaven om andere redenen wèl noodzakelijk zijn.) 5 resp. J.Ph. Wolff, "In de luwte, uit de luwte" (Amsterdam, 1993) blz. 213; W.J.A. van Roosmalen en J.Ph. Wolff, "Het gaat om de omzet. Nota over de mogelijkheden van het voeren van prijsbeleid door bioscoopexploitanten" (theoretisch deel daarvan opgenomen in "In de luwte, uit de luwte"); J.Ph. Wolff, "Economie en film" (Economisch Statistische Berichten, 17/24-12-86, waarvan een overdruk onder de NBB-leden is verspreid) 6 European Cinema Yearbook (Media Salles, 3 ed., okt. 1994), blz. 26 7 (Leicester, sept. 1994), blz. 16 8 Screen Digest, sept. 1994, blz. 202, 203; ook geciteerd in European Cinema Yearbook (okt. 1994), blz. 17 9 Bipe Conseil, "Cinema Exhibition in Europe" (Vol. 1 van "White Book of the European Exhibition Industry", Londen en Parijs, 1994,) blz. 150: "The average quality of Dutch cinemas is good." Evenzo: M. Sloot in "Kansen en bedreigingen voor Europese films" (Univ. van Utrecht, dec. 1994), blz. 86

Historie Film- en Bioscoopbranche

Holland Film Nieuws | 1995 | | pagina 17