AUDIOVISUEEL PLATFOK MEDIA desk Nederland iwi<*»«**te P frl'^'^V" meer gericht zijn op productie en veel minder op distributie. De Europese steun aan distributie moet dan ook gezien worden als het tot stand brengen van een balans tussen die twee. Volgens hem hebben de ondersteu nende maatregelen van MEDIA er bovendien in ieder geval voor gezorgd dat de lidstaten van de Europese Unie in beweging zijn gekomen. Ook de heer Maltha erkende dat het MEDIA programma wel degelijk een vorm van invloed heeft gehad op de wijze van denken en opereren op de Europese filmmarkt. Maar volgens hem spelen andere factoren een hele belangrijke rol. Zo wees hij op het feit dat je kunt subsidiëren wat je wilt, maar dat er wel bioscopen moeten zijn die Euro pese films vertonen. Daarnaast spelen het in Europa niet sterk ontwikkelde sterrensysteem en de taalbarrières een rol van betekenis. De heer Wolff kon deze mening ten aanzien van de taal niet delen. Volgens hem is dat geen belangrijk issue. In landen als Duitsland, Spanje en Italië is het nasynchroniseren immers aan de orde van de dag en dat is in die landen geen reden voor het falen van bepaalde films Na de vraag van Angus Finney aan de heer Pex, voorzitter van de Culturele Commissie van het Europees Parle ment, wat hij van de discussie vond, gaf deze aan dat de Europese ministers niet tot een gezamenlijk beleid komen. Politiek gezien hinkt men in Brussel op twee gedachten. De groei in werkgele genheid, die gepaard kan gaan met ondersteuning van de audiovisuele sec tor, wordt als economisch waardevol beschouwd, maar aan de andere kant wordt het culturele beleid ten aanzien van diezelfde sector beschouwd als een bezuinigingsmogelijkheid. Nadat de heer Wolff na de pauze eerst een pleidooi hield voor het uitvoeren Dr. J.Ph. Wolff, auteur van "Production is key in the film industry", en P. Pex, voor zitter van de Commissie Cultuur van het Europees Parlement, luisteren en maken aantekeningen terwijl de Engelse producent S. Hibbin vertelt dat haar maatschappij Parallax zonder MEDIA steun sommige films niet gemaakt zou kunnen hebben. van meer onderzoek, en wel onderzoek dat meer inzicht kan bieden in bepaalde ontwikkelingen en meer analytisch van aard is, wees hij op de serieuze bedrei ging van de afhankelijkheid van Euro pese producenten van financiering door TV omroepen. Van de omroepen kan volgens de heer Wolff niet worden ver wacht dat zij investeringen zullen doen die bioscoopeffecten in films mogelijk maken omdat zij in de films alleen pro duct voor het kleine scherm herkennen. Concurreren met de Amerikaanse majors is volgens de heer Wolff alleen dan mogelijk als er Europese maatschappijen opstaan die productie, distributie en marketing integreren op een goede manier. De Europese Airbus alliantie werd door hem genoemd als strategisch voorbeeld. Consultant bij het Engelse Bridge Media, Terry llott, vond de ideeën van de heer Wolff niet aansluiten bij de hedendaagse realiteit. De filmindustrie is volgens hem een wereldomvattende industrie waarin je gemakkelijk over genomen kunt worden door een bui tenlandse onderneming zoals gebeur de met PolyGram vlak na de audiovi suele conferentie in Birmingham waar PolyGram nog als een Europees voor beeld werd voorgedragen. Bovendien wordt volgens de heer llott een ander aspect van die globalisering vaak ver- 1 De titel van de dissertatie van dr. J. Ph. Wolff is een variant op de door London Economics (LE) gepresenteerde uitspraak "distribution is key in the film industry", waarvan de heer Wolff in zijn boek stelt dat deze stelling van LE in "belangrijke mate bepalend is geweest voor het voorstel van de Europese Commissie om aanzienlijk meer dan de helft van het totale budget van MEDIA II voor distributiedoeleinden te beschermen." (Dr. J.Ph. Wolff, 1998, p. 75). geten, namelijk dat ook Europese film makers in Hollywood films maken. Het is een verkeerd idee dat Hollywood alleen van de Amerikanen is. Dat alles betekent overigens weer niet dat hij de mening van de heer Wolff niet deel de dat de Europese Commissie inder daad te veel nadruk legt op distribu tie. Er zou wat hem betreft meer geld moeten gaan naar productie-onder steunende maatregelen en de ontwik keling van goede films. De heer Kavanagh vond de bestaande balans tussen steun voor distributie en pro ductie, zoals eerder op de middag ook al aangegeven door de heer Delmoly, wel goed omdat ze beide belangrijk zijn. Wel gaf hij aan dat men met MEDIA III moet proberen verder te gaan in die zin dat bestaande produc tiebedrijven moeten worden versterkt en dat ondersteuning minder project gericht moet zijn. Aan de heer Wolff tenslotte werden de slotwoorden van de middag gegeven. Hij stelde dat het publiek in de jaren 50 en 60 liet zien wel degelijk belang stelling te hebben voor films met een nationale identiteit. Het Europese publiek is echter veranderd en omdat de Europese filmsector niet is mee ver anderd heeft men het contact met het publiek verloren. Dit artikel kwam tot stand dankzij de hulp van het Audiovisueel Platform JBH

Historie Film- en Bioscoopbranche

Holland Film Nieuws | 1998 | | pagina 14