1 1 I 1 in 1 1 1 naar bezoekfrequentie. Hier valt op dat van de groep kinderen van vier tot twaalf jaar in 2000 59% minstens één keer naar de bioscoop is geweest. Bovendien constateren we een afname in de andere leeftijds groepen. Een duidelijk signaal om eventueel te werken aan de instroom van niet-bezoekers, met name van de leeftijd twintig tot veertig. In 1998 ging een groter deel van deze groep ten slotte toch minstens een keer per jaar naar de bioscoop. Voor alle drie de jaren geldt dat het totale bioscoopbezoek wordt bepaald door een steeds kleiner deel van de Nederlandse bevol king. Het voert wat ver om dit hier per leeftijdscategorie uit te splitsen. De resultaten in alge mene zin, geven echter wel een trend aan. tereenvolgens 1,3, 1,2 en 1,4 keer per jaar - is met name geschikt om cijfers uit de diverse landen met elkaar te kunnen Tot slot een overzichtje van deze bezoekfrequentie per leeftijds groep, voor het jaar 2000. De samenstelling van het publiek is zojuist besproken. De percentages van hen die niet naar de bioscoop gaan zijn in deze grafiek als bovenste kolom delen weergegeven. Van de (wèl) bioscoopbezoekers is het van belang om te weten met welke regelmaat zij komen. In onder staande grafiek wordt daarover iets meer duidelijk. Van alle twintigers in Nederland ging in 2000 slechts 33% naar de bios coop. 1------1 vergelijken. Voor de Nederlandse situatie is het nodig om het werkelijke bezoekersgedrag uit te splitsen. Het geeft antwoord op vragen als: is het een grote groep die Wij kunnen hieruit opmaken dat de groep bioscoopbezoekers kleiner wordt, maar dat de men sen uit deze groep vaker naar de film gaan. De bezoekfrequentie van de gemiddelde Nederlander - over de genoemde jaren ach- weinig gaat? Of een kleine groep die vaak gaat? Dergelijke gege vens geven richting aan de stra tegie om de instroom (nieuw) en de doorstroom (frequentie) van bioscoopbezoekers te verho gen. Toch hebben zij in 2000 het grootste aandeel in bioscoopbe zoeken (20%, zie pagina 20). Om het verhaal compleet te maken is het nodig om te weten welk deel de leeftijds groepen uitmaken van de Nederlandse bevolking. Immers, als de helft van onze bevolking zou bestaan uit twintigers, dan zou het grote aandeel in bezoe ken daarin verklaard kunnen worden. In werkelijkheid is ongeveer 14% van de bevolking twintiger, terwijl de groep kin deren ongeveer 11% uitmaakt. De conclusie is dat van alle kinderen er veel een keer per jaar naar de film gaan, terwijl twintigers dit met grotere regel maat doen. In de aankomende nummers zullen onder andere de tevre denheid van de bioscoopbezoe ker en de genrevoorkeur van het publiek besproken worden. Minimaal 1 bioscoopbezoek per jaar 59% 56% 1----- 51 -,.| 54<' 49%49% 48% 48% 44 41% 33 29%30% 20% 16% il h 1998 1999 D 2000 4-12 jaar 13-19 jaar 20 -29 jaar 30-39 jaar 40-49 jaar 50-79 jaar Leeftijdsgroep Een kleiner wordende groep De bezoekfrequentie Bezoekfrequenties 2000 100% WH lx per jaar H 1-3xperjaar D >3x per jaar 40 30% 1 42 1" 51 H 6 ------------ i% at- K 25 19 2 ;-.■------------ -------- Il -3 14 4-12 jaar 13 -19 jaar Bioscooppubliek en kaartverkoop 20- 29 jaar 30 - 39 jaar 40-49 jaar 50 - 79 jaar Leeftijdsgroep Edward Borsboom is secretaris van NFC Onderzoek 2 1

Historie Film- en Bioscoopbranche

Holland Film Nieuws | 2001 | | pagina 18