verkooper in Weenen, die via een film-maatschappij in Praag en
via een Berlijnschen „commissionair" de rechten van zijn film aan
twee Nederlandsche filmverhuurders verkocht had, niet in staat
was aan den kooper, die de film aan zijn collega met oudere rech
ten moest afstaan, den reeds betaalden koopsom te restitueeren.
Eerst na lange onderhandelingen met de betrokken buitenlandsche
partijen slaagde het Hoofdbestuur erin een voor beide koopers
bevredigende regeling te verkrijgen, zij 't dat ons lid, dat de film
niet geleverd heeft gekregen, zijn recht op schadevergoeding zich
alsnog heeft voorbehouden.
Geschil no. 18, bij welks beslechting ook de Chambre Syndicale
de la Cinématographie francaise te Parijs intervenieerde, betrof den
verkoop der vertooningsrechten van een Fransche film aan een
Nederlandschen filmimporteur, terwijl de vertegenwoordiger van
den Franschen filmproducent, die de wereldrechten in handen had,
reeds een optie op deze film aan een onzer andere leden had ver
leend. Daar de rechtsgeldige optie van ouderen datum was dan de
verkoop, besliste het Hoofdbestuur, dat de film aan ons lid, dat de
optie had gekregen, moest worden geleverd.
Het laatste, 19e geval had betrekking op de levering van een
buitenlandsch journaal aan een onzer filmjournaal-fabrikanten,
tegenover wien de buitenlandsche leverancier zich aan zijn verplich
tingen trachtte te onttrekken, doch waartegen van Bondswege werd
opgekomen.
Ook moest het Hoofdbestuur intervenieeren in een geval, waarbij
een buitenlandsche componist zich onttrok aan zijn verplichtingen
tegenover een Nederlandschen filmproducent.
't Ware in het belang van alle betrokken partijen geweest, indien
gelijk wij hiervoor reeds te kennen gaven, een internationale arbi
tragecommissie al deze geschillen hadde kunnen behandelen.
Wantoestanden in de grensgemeenten.
Van den „Rheinisch-Westfalischer Verband deutscher Lichtspiel-
Theaterbesitzer" te Dusseldorf ontving het Hoofdbestuur een uit-
noodiging tot het voeren van besprekingen in een der grensplaat-
sen betreffende de opvoering van de z.g. „Drie-Schlager-programs"
in de Nederlandsche grensgemeenten, waardoor het bestaan van de
Duitsche grenstheaters in gevaar werd gebracht. Het Hoofdbestuur
verklaarde zich bereid tot de gevraagde bespreking op het Bonds-
39