Afdeeling „Het Zuiden
JAARVERSLAG OVER 1934.
Wanneer men zich zetten gaat aan het schrijven van een jaar
verslag voor de Zuidelijke Afdeeling van den Nederlandschen
Bioscoop-Bond en men tracht zich zelf een algemeen beeld te vor
men van het leven van deze afdeeling in het afgeloopen jaar, dan
komt men tot de onwankelbare conclusie, dat dit leven slechts ge
dragen wordt door een kleine groep van leden, die met het bestuur
telkens samen komt om bestaande moeilijkheden te overwegen en
de middelen aan te geven, waarmede die moeilijkheden worden
overwonnen. De grootste groep blijft vrijwel onverschillig voor het
afdeelingswerk, hoe belangrijk dat ook zijn moge.
De houding dezer laatsten spruit naar onze meening hieruit voort,
dat zij zich leden van den Nederl. Bioscoop-Bond weten, wiens
hoofdbestuur al hun belangen beschermt en behartigt en daarom
elke andere instantie in den bond overbodig achten,
Aan het bezoeken van vergaderingen, die veelal op vrij grooten
afstand van de plaats hunner inwoning gehouden worden, wordt
dan ook nimmer gedacht. Billijkheidshalve dient hieraan te worden
toegevoegd, dat voor velen de kosten voor reis en verblijf aan het
bijwonen der Zuidelijke Afdeelingsvergaderingen verbonden zeer
hoog zijn, te hoog zelfs om in deze moeilijke tijdsomstandigheden
te worden gedragen.
Daardoor ontstaat een leemte in het contact, dat er tusschen het
bestuur der afdeeling en een groote groep van leden moet bestaan.
Want zij, die uit een onbegrensd vertrouwen in het hoofdbestuur
en in den geheelen bond zich van het werken der afdeeling afzijdig
houden, moeten bedenken, dat de afdeelingen in 't leven geroepen
worden, om 't contact der leden in de verschillende gewesten inni
ger te maken, waardoor het bondswerk intensiever kan worden
verricht en de bond zelve kan worden versterkt en verstevigd.
Het ontbreken van dit contact met alle leden uit het zoo uitge
breide gewest, waarover onze afdeeling zich uitstrekt, maakt het
ons onmogelijk een juist overzicht te geven van den stand van het
bedrijf in het geheele Zuidelijke gewest.
78