kwestie. Het lijkt ons echter niet gepast om over het contact, dat er over en weer is geweest en dat formeel en van informa tieven aard was, mededeelingen te doen. Wel kan het zijn nut hebben te verklaren, dat wat sommigen veronderstelden van eenigen diplomatieken druk van den kant van de Ambassade om het conflict te doen beëindigen, geen sprake is geweest. Wij veronderstellen, dat de ambassades andere zorgen hebben dan deze. Wel is er van den kant van de Amerikaansche Ambassade belangstelling getoond voor het verloop van zaken en heeft men de inlichtingen, welke het Hoofdbestuur van den Nederlandschen Bioscoop-Bond ter zake heeft gegeven, zeer op prijs gesteld. Met name heeft het daar geen prettigen indruk gemaakt, dat de brieven van het Hoofdbestuur onbeantwoord zijn gebleven en de betrokken ondernemingen zonder motiveering met het leveren van films zijn opgehouden. Zij nog vermeld, dat een speciale uitgave van den Nederlandschen Bioscoop-Bond: „Cinema and Film Market in the Netherlands", in Amerika in ruimen kring is verspreid en daar personen en groepen, welke hiervoor in aanmerking kwamen, heeft geïnformeerd omtrent de werkzaam heid en de beteekenis van den Bioscoop-Bond in ons land. Dit werkje hetwelk een uitgave van het Bondsbureau is, is achteraf gebleken een groot succes te zijn. Hoewel de Bioscoop-Bond in staat bleek den hem opgedron gen strijd voor geruimen tijd te voeren en ook de Nederland- sche filmmarkt zonder de betrokken ondernemingen van films kon worden voorzien, zij het, dat ons volk op deze wijze bepaalde films werden onthouden betreurde het Hoofd bestuur het uiteraard, dat het tot een breuk was gekomen. Ook al kon men den strijd volhouden, al was de eenheid van de leden nimmer zoo sterk en al heeft de Bond wellicht nimmer in de ge schiedenis zulke sympathieke belangstelling ondervonden, toch betrof het een oorlogstoestand, die, wat ook het uiteindelijke re sultaat zou mogen zijn, uiteraard iiiet gewvv.scnt was en al thans tijdelijk het algemeen belang schaadde en het vrijwel onmogelijk maakte, aan het wederopbouwprogramma, dat het Hoofdbestuur zich had voorgesteld uit te voeren, te beginnen. Nochtans was de situatie zoo, dat eenig initiatief van den kant van den Nederlandschen Bioscoop-Bond om het conflict tot een oplossing te brengen, vooralsnog niet mocht worden verwacht. Toen in de tweede helft van Juni 1946 de heer Dr. Wladimir Lissim, Europeesch manager van de R.K.O. te Parijs, zich tot eenige leden van het Hoofdbestuur wendde met de delicate opdracht, poolshoogte te gaan nemen over de mogelijk- 50

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1945 | | pagina 54