104
van de oorspronkelijke opzet weinig was overgebleven en dus het concept beter
kon worden ingetrokken.
Inmiddels bleek, dat de expiratiedatum van het Ovcrgangsbesluit d.d. 27 De
cember 1950 vóór de mogelijke inwerkingtreding an liet nieuwe reglement zou
moeten worden verlengd omdat de indiening van het concept-reglement bij de
Ledenraad niet vóór 1 April 1951 zou kunnen geschieden. Hoewel er verschil
lende nieuwe einddata werden voorgesteld (het Hoofdbestuur gaf de voorkeur
aan een facultatieve verlenging) bleek uit de voorbespreking der afdelingen en
in de Afdelingsraad, dat zowel de exploitanten als de filmverhuurders het wel
eens zouden kunnen, worden over een verlenging tot 31 Augustus. Merkwaar
digerwijs werd echter die verlenging in de Lcdenraadsvergadering van 12 Maart
afgestemd doordal: de meerderheid van de leden-filmverhuurdcrs in de Raad zich
niet hield aan de opdracht van de leden der Bedrijfsafdeling om met een verlen
ging tot 31 Augustus accoord te gaan Hiermede verviel het Overgangsbesluit per 1
April en de consequentie daarvan was, dat het Hoofdbestuur het ontwerp-Alge-
meen Bedrijfsreglement introk. De Afdeling Amsterdam heeft deze gang van zaken
betreurd daar zij oprecht getracht had naar beste kunnen een bijdrage te leveren
tot de versteviging van de interne opbouw der organisatie.
De afstemming van het voorstel tot verlenging van het Overgangsbesluit als
gevolg van de plotseling gewijzigde houding van een aantal leden van de Leden
raad leidde tot indiening van een voorstel der Afdeling Het Westen om artikel
25 van het Algemeen Bondsreglement zodanig te wijzigen, dat de benoeming van
de leden (behoudens voorzitter en vice-voorzitter) van de Ledenraad in den
vervolge zou geschieden voor de duur van één vergadering of derzelver voort
zetting. Men wilde namelijk in het vervolg de garantie, dat naar de Leden
raadsvergadering zouden worden afgevaardigd gedelegeerden waarvan verwacht
kon worden, dat zij agendapunten in de Ledenraad zouden behandelen in over
eenstemming met de opvatting van de ledenvergadering hunner afdelingen.
Hoewel een groep leden van de Afdeling Amsterdam zich in de jaarvergade
ring van deze Afdeling tegen deze wijziging verklaarde op grond van technische
bezwaren, er daarbij op wijzend, dat slechts keuze kon worden gemaakt uit
de twee leden van de Afdelingsraad, bleek de meerderheid vóór het voorstel
der Afdeling Het Westen te zijn. Het werd dan ook in de Ledenraad met steun
van de Afdeling Amsterdam aangenomen.
Verder ging de Afdeling Amsterdam accoord met het voorstel van het Hoofd
bestuur aan de Ledenraad om het Bedrijfsbesluit Deviezenregeling wederom met
een jaar te verlengen.
Voorts behandelde de Afdeling een voorstel van het Hoofdbestuur aan de
Ledenraad tot wijziging van artikel 1 van het Algemeen Bedrijfsreglement be
treffende een herziening van de indeling der filmfabrieken en filmproductiezaken
in bedrijfstakken, zulks met het oog op een te verwachten nieuwe ontwikkeling
op dit terrein, alsmede een voorstel van het Hoofdbestuur aan de Ledenraad tot
vaststelling van een Reglement Bedrijfsafdeling Filmfabrikanten en Filmprodu
centen. De leden van de Afdeling Amsterdam konden zich in het algemeen met
deze voorstellen verenigen, behoudens enkele amendementen van redactionele
betekenis en onder het uitdrukkelijke beding, dat door de oprichting van een
bedrijfsafdeling als hiervoor bedoeld het evenwicht tussen de exploitanten en
de andere groeperingen uit de Bond in de bestuurscolleges Hoofdbestuur en
Ledenraad niet zouden worden verstoord.
De Ledenraad besloot echter de beslissingen op de bedoelde voorstellen ter
nadere bestudering van de daarin vervatte materie aan te houden.
De oprichting van een Katholiek Centrum voor Bioscoopexploitanten, waarin
als voorlopig voorzitter optrad de heer W. K. G. van Royen, ontmoette ook
in de Afdeling Amsterdam, vele bezwaren. Dit was niet te verwonderen, omdat
in de statuten van het bezinningscentrum enige bepalingen stonden, die de indruk
gaven, dat het centrum zich op het terrein van de Bond zou gaan begeven en