hoofd te bieden, de vermakelijkheidsbelasting
als een extra last voor het film- en bioscoop
bedrijf is aan te merken boven de toch al niet
geringe bedrijfslasten, waarmede alle onder
nemingen in ons land hebben te kampen.
Weliswaar geldt deze belasting ook voor ande
re vermakelijkheden, maar daarbij dient men
zich te realiseren, dat de vermakelijkheids
belasting voor toneel, ballet, concert, sport
etc, gezien de subsidiepolitiek van Rijk, Pro
vincie en Gemeente met betrekking tot deze
media, iedere wezenlijke betekenis mist als
bron van inkomsten voor de Overheid en als
last op deze takken van ontspanning in hun
geheel. Feitelijk is het zo, dat de bioscopen
de enige bedrijven in ons land zijn, die als
potentiële betalers van betekenis der verma
kelijkheidsbelasting daarvan de volle last
gevoelen. Wanneer men daarenboven in aan
merking neemt, dat voor de televisie het
begrip vermakelijkheidsbelasting (evenals dat
van de omzetbelasting) onbekend is en het
Rijk zich beijvert om deze ernstige concur
rente van onze bedrijven door het verstrekken
van financiële steun en door het verlenen van
faciliteiten in het zadel te helpen, dan kan
men slechts tot de conclusie komen, dat hier
sterk met twee maten wordt gemeten.
Met het oog op de nieuwe ontwikkeling heeft
het Hoofdbestuur de leden-bioscoopexploitan-
ten in het begin van 1959 geadviseerd zich tot
hun respectieve gemeentebesturen te wenden
teneinde op een krachtige verlaging van de
heffing van vermakelijkheidsbelasting aan te
dringen. Voor dit doel had het Hoofdbestuur
ten behoeve van de leden een concept-adres
opgesteld. Voorzover de leden bij de gemeen
tebesturen adressen als vorenbedoeld hebben
ingediend niet altijd was een dergelijke stap
in verband met de plaatselijke situatie oppor
tuun is wel gebleken, dat de gemeenten bij
de huidige financiële verhouding tot het Rijk
doorgaans niet tot belastingverlagingen bene
den het gemiddelde niveau in ons land durven
over te gaan, omdat zij, terecht of ten on
rechte, hiervan derving van uitkeringen uit
het Gemeentefonds vrezen.
In de reacties der gemeenten, mede voort
spruitende uit het gemeenschappelijke overleg
op dit punt, heeft het Hoofdbestuur aanlei
ding gevonden een beroep op de centrale Over
heid te doen om het vraagstuk der vermake
lijkheidsbelasting in zijn algemeenheid te
onderzoeken, zulks mede gelet op het feit, dat
deze belasting, die door onze bedrijfstak
als een voortdurend toenemende last wordt
ondervonden, in het licht van de financiële
verhouding Rijk/Gemeente en in het bijzon
der in het licht van de verhouding tussen de
hoogte der uitkeringen aan de gemeenten uit
het Gemeentefonds en de hoogte van de
gemeentelijke opbrengsten aan vermakelijk
heidsbelasting als een zo langzamerhand bijna
te verwaarlozen factor kan worden aan^e-
merkt. Niettegenstaande de ingewikkelde aard
van deze materie, met name ook onder invloed
van de gemeentelijke autonomie, mogen wij
het vertrouwen uitspreken, dat het onderzoek
van de Overheid spoedig zal leiden tot het
treffen van voorzieningen, die een einde zul
len maken aan de ongunstige uitzonderings
positie van het Nederlandse film- en bioscoop
bedrijf op het stuk van de vermakelijkheids
belasting. De Overheid zou daarmede aanslui
ten bij de tegenwoordige internationale visie te
dezer zake, blijkende uit de afschaffing van
de onderhavige belasting welke in een film
land bij uitstek als de Verenigde Staten van
Amerika practisch een feit is geworden, blij
kende uit de drastische herzieningen in tal
van Europese landen, blijkende ook uit de
aandacht, welke men in het kader van de
Europese Economische Gemeenschap aan dit
knellende probleem schenkt.
10