Sociale aangelegenheden geschiedde eveneens met de Secretaris-Generaal, de heer A. Brisson. Een belangrijk punt vormde voorts de te voeren politiek inzake de verkoop van filmrechten aan televisiestations. Talrijke sprekers voerden hierover het woord en men was het erover eens, dat op dit gebied internationaal en wel in de eerste plaats in Europa, één lijn zou moeten worden getrokken voor wat betreft de wachttijden, de condities en de verspreidingsgebieden. In de naaste toekomst zullen de besprekingen over deze aangelegenheid op Euro pees niveau worden voortgezet. Met ingang van 1 januari 1964 werden overeenkomstig het voorstel van de Sociale Commissie voor het Bioscoopbedrijf de minimum en de maximum lonen voor het bioscooppersoneel, als vermeld in de collectieve arbeidsovereenkomst met 5 verhoogd. Verdere onderhandelingen leidden tot een tweede wijziging van de C.A.O. om de lonen per 1 april andermaal met 5 te verhogen. De wijzigings overeenkomst kwam tot stand op 26 maart en zij werd op 28 april door de Stichting van de Arbeid goedgekeurd. Daarna werden in de Sociale Commissie de onderhandelingen over verdere wijzi gingen der C.A.O. voortgezet. Al spoedig werd overeenstemming bereikt over het vaststellen van een gelijke vacantieduur ongeacht het aantal werkuren per week. Er bleek groot verschil van mening te zijn over een voorstel van de werknemers om een minimum loon van 100.-- per week, ongeacht de gemeenteklasse, echter bij een arbeidstijd van tenminste 180 uur per vier weken, in te voeren. Wel werd men het eens over een voorstel om de vijfde gemeenteklasse in de loon- tabellen te laten vervallen, evenals over een voorstel om de normale vacantie vast te stellen op twee weken per jaar en de extra vacantie na één jaar dienstverband te verlengen van 3 tot 5 dagen en na tien jaar dienstarbeid van 5 tot 7 dagen. Ook na langdurige beraadslagingen bleek er tenslotte in de Sociale Commissie geen overeenstemming bereikbaar over de wijziging van de collectieve arbeids overeenkomst. In grote lijnen kwamen de standpunten hierop neer: a. De werknemers wilden het loon van de laagst bezoldigde categorie verhogen tot 100.— per week en de lonen voor de overige categorieën van werknemers dienovereenkomstig verhogen. Zij wensten ook vermindering van het aantal 22 gemeenteklassen van vijf tot drie, verhoging van de diplomatoeslag en uitbrei ding van de vacantie met twee dagen. b. De werkgevers weigerden aan deze verlangens te voldoen, omdat de bedrijfs resultaten in het algemeen door de sterke daling van het bioscoopbezoek en de voortdurende druk der vermakelijkheidsbelasting dermate ongunstig waren geworden, dat zij niet in staat waren, na de loonsverhogingen van januari (met 5 en april 1964 (nogmaals 5 alsmede de nieuwe verplichte bijslag huurcompensatie per 1 juli nieuwe lasten te dragen. Om uit deze impasse te komen vroeg de Sociale Commissie een onderhoud met de Looncommissie van de Stichting van de Arbeid, teneinde de gerezen moeilijkheden met deze commissie te bespreken en na te gaan, of er langs deze weg misschien een oplossing zou kunnen worden gevonden. Bij het onderhoud met de Stichting van de Arbeid waren van de zijde der Sociale Commissie aanwezig de heren W. K. G. van Royen, W. F. Dubbeldeman, J. J. v. d. Veer, L. H. Röttger, H. P. J. v. d. Hilst en H. W. Hagenberg, Secretaris.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1964 | | pagina 22