Het onderhoud vond plaats op 23 september. Werknemers en werkgevers hebben daarbij hun standpunten toegelicht. De Stichting bleek niet uit te gaan van een minimum loon van 100.-- per week, maar van een minimum inkomen. Zij bleef het antwoord schuldig op de vraag, of de diplomatoeslag van 12.— per week als een bestanddeel van het inkomen moest worden beschouwd. Ook de vraag of het loon van het vrouwelijk personeel per 1 januari 1965 100.-- zou moeten bedragen bleef open. Van de zijde der Stichting werd ook geen voorstel gedaan om werk gevers en werknemers tot elkaar te brengen. Er bleef dus niets anders over dan het beraad in eigen kring voort te zetten. Hierbij stemde men algemeen in met een plan om eens na te gaan, welke verbete ringen in de arbeidsvoorwaarden voor de werkgevers aanvaardbaar zouden wor den geacht na afschaffing der vermakelijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen. De Secretaris werd opgedragen een daartoe strekkend voorstel te ontwerpen. Uit gewerkt kwam het voorstel neer op vermindering van het aantal gemeenteklassen van vijf tot drie; vermindering van de gemeenteklasaftrek van 1,75 tot ƒ0,90; het vervallen van de functies van derde operateur, kassier en kaartverkoopster in journaaltheaters; nieuwe loontabellen, gebaseerd op een minimum inkomen (loon plus bijslagen A.O.W. en A.W.W. en compensatie huurverhogingen 1960 en 1962) van 100.-- per week bij een normale arbeidstijd. Dit voorstel werd wat de hoofdpunten betreft algemeen aanvaard en aan de orga nisaties van werknemers en werkgevers ter goedkeuring toegezonden. Het bleek overal in goede aarde te vallen. Alleen de afschaffing der vermakelijkheidsbelas ting, als conditie aan het voorstel verbonden, bleef uit. Inmiddels was het resultaat van het loonoverleg tussen de Regering en het georga niseerde bedrijfsleven bekend gemaakt. Zich daarop baserende stelde de Sociale Commissie aan de organisaties voor: Ie. de lonen met ingang van 1 januari 1965 met 2 te verhogen; 2e. de lonen per 1 juli 1965, zijnde de datum waarop de verlenging van de col lectieve arbeidsovereenkomst voor het bioscoopbedrijf ingaat, nog eens met 3 te verhogen, zodat de verhoging dan in totaal 5 zal bedragen; 3e. het aantal gemeenteklassen van vijf tot drie te beperken en de gemeente klasaftrek van 1,75 per week te verlagen tot 0,90 per week. Bij het einde van het verslagjaar was er over dit voorstel nog geen beslissing gevallen. Dit voorstel werd doorkruist door de beschikking van het College van Rijksbemid- delaars van 22 december 1964, waarbij ter compensatie van de premieverhogin- 23 gen A.O.W. en A.W.W. aan de werkgevers de verplichting werd opgelegd om van 1 januari 1965 af boven het rechtens geldende loon een bijslag van 2 uit te betalen. De Sociale Commissie heeft in 1964 zes vergaderingen gehouden. Zij bestond uit de heren W. K. G. van Royen, voorzitter, W. F. Dubbeldeman, C. van Liere en E. J. Weier (vertegenwoordigers van de Bioscoopbond), J. J. v. d. Veer en J. H. Lefeber (vertegenwoordigers van de Bond St. Antonius), L. H. Röttger en H. P. J. v. d. Hilst (vertegenwoordigers van de Algemene Bond Mercurius) en H. W. Hagenberg, secretaris. De heer Röttger, die geruime tijd ziek is geweest, is tijdens zijn ziekte vervangen door de heer L. Sterringa. Het Bedrijfspensioenfonds voor het Film- en Bioscoopbedrijf heeft in de betrekke lijk korte tijd van zijn bestaan het is opgericht op 1 januari 1958 zijn grote nut ten duidelijkste bewezen. Einde 1964 werden 196 ouderdomspensioenen uit gekeerd tegen 152 het jaar daarvoor. Voorts werden 55 weduwenpensioenen

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1964 | | pagina 23