Hoofdbestuursarbeid
Overzicht van het aantal zaken
ingeschreven op 1 januari 1955 tot en met 1 januari 1965
jaren
bio
scopen
plaatsen
bio
scopen
nog niet
in bedrijf
reis
bio
scopen
film-
verhuur-
kan-
toren
film
fabrie
ken
film-
pro-
duktie
zaken
dona
teurs
1955
522
243.000
14
19
37
10
25
40
1956
528
250.000
19
18
38
10
29
42
1957
531
252.000
15
17
38
12
28
45
1958
541
257.000
16
17
38
12
30
42
1959
551
259.500
11
17
37
11
31
43
1960
559
263.100
15
17
37
10
33
41
1961
565
266.750
8
16
39
10
33
40
1962
562
266.250
8
16
39
10
33
39
1963
562
264.325
5
17
39
12
38
40
1964
552
260.600
3
17
39
12
42
39
1965
537*
255.428
4
17
39
12
42
37
Hiervan staan 84 zaken ingeschreven als permanente bioscopen-B.
De werkzaamheid van het Hoofdbestuur is in 1964 in zeer belangrijke mate beïn
vloed door de grote vraagstukken waarmede het Nederlandse film- en bioscoop
bedrijf wordt geconfronteerd. Daarbij valt op, dat de problematiek meer dan ooit
voortvloeit uit de ontwikkelingen die met dit bedrijf als zodanig niet in rechtstreeks
verband staan. Zaken bijvoorbeeld als de Europese economische integratie, recla
me- en draadtelevisie, de financiële verhouding tussen Rijk en gemeente, die de
laatste tijd zo dikwijls in het centrum der algemene belangstelling staan, vragen ook
de volle aandacht van de bedrijfsorganisatie. De structurele wijzigingen op het ter
rein van de ontspanning en de invloed daarvan op de positie van het film- en
bioscoopbedrijf maken daarnaast een voortdurende heroriëntering noodzakelijk,
een heroriëntering die tevens het reglementaire bestel van de Bond geldt.
De taak van het Hoofdbestuur is in het verslagjaar extra bemoeilijkt door de
omstandigheid, dat het uitblijven van een beslissing van de regering terzake van
de door het Hoofdbestuur aangegeven oplossing van het lastenvraagstuk, ongeacht
hoe de decisie ook moge uitvallen, een ernstige rem heeft betekend voor het orga
nisatorische beleid. In dit hoofdstuk wordt een inzicht gegeven in de vele arbeid
welke het Hoofdbestuur in het afgelopen jaar heeft verricht, met dien verstande,
dat in het voorgaande reeds beschouwingen zijn gewijd aan het lastenvraagstuk en
andere speciale onderwerpen.
Van de leden van het Hoofdbestuur waren in 1964 aan de beurt van aftreden
de Voorzitter, de heer Joh. Miedema, en de heren W. J. F. van Ewijk en R. Uges.
In de op 20 april te Amsterdam gehouden jaarlijkse ledenvergadering werden de
Bondsvoorzitter en de heer Uges bij enkele kandidaatstelling herbenoemd. In de
vacature van de heer Van Ewijk, die zich niet herkiesbaar had gesteld, werd voor
zien door de benoeming, eveneens bij enkele kandidaatstelling, van de heer P. J.
N. R. Ooms te Amsterdam. Het Hoofdbestuur benoemde de heer W. Hemelraad
31