64 gadering werden de periodiek aftredende Bestuursleden, de heren L. W. R. Meyer, Vice-Voorzitter, Mr H. B. F. J. A. Peters, Y. Brusse en T. de Wit bij acclamatie her benoemd. Behalve de gebruikelijke jaarstukken, kwa men voorts het reeds in de inleiding ge noemde R.V.D.- en televisiecontract aan de orde. Blijkens de in deze vergadering goed gekeurde formulering van het R.V.D. film- opdracht contract blijven de auteursrechten bij de filmmaker, indien het gaat om een door het Ministerie van O.K. W. gesub sidieerde film. De exploitatie en beschik kingsrechten worden daarentegen aan de R.V.D. overgedragen, teneinde deze Dienst in staat te stellen met de films te werken. Ook hiervan kan echter desgewenst van geval tot geval worden afgeweken. Ten aanzien van het televisiecontract zijn met de Vereniging voor Erkende Adver- tentiebureaux een aantal uitvoeringsmaatre gelen overeengekomen, welke door de leden vergadering werden goedgekeurd. Voorts zijn in deze vergadering op voorstel van het Bestuur een aantal veranderingen goedgekeurd in het premietarief en in de verdere gang van zaken bij de collectieve filmverzekering en wel met name voor wat betreft het negatiefmateriaal. Gebleken was namelijk dat het schadeverloop bij de ne gatief-dekking in de laatste jaren bijzonder ongunstig was geweest, waardoor een pre mieherziening niet achterwege kon blijven. Tenslotte is in de jaarvergadering nog uit voerig aandacht geschonken aan de plan nen van de Nederlandse Filmacademie tot uitbreiding van het lesprogramma, waar door meer tijd beschikbaar zou komen voor het opdoen van praktische ervaringen tijdens een ruime stageperiode. De najaarsledenvergadering werd gehouden op 23 november en wel in de eerste plaats ter behandeling van Bestuursvoorstellen tot het aanbrengen van wijzigingen in het Al gemeen Bedrijfsreglement, het Afdelings reglement en het Bedrijfsreglement Leve ringsvoorwaarden. Het was de bedoeling dat deze wijzigingsvoorstellen via het Hoofdbestuur in de vergadering van de Le denraad, gehouden op 22 december, aan de orde zouden komen, doch voornamelijk als gevolg van de verstrekkende veranderingen die de Afdeling in het op filmfabrieken en filmproductiezaken betrekking hebbende ar tikel 1 van dit reglement wilde doen aan brengen, is dit niet gelukt. Er werd Verder nog besloten om een amendement in te dienen op het door het Hoofdbestuur bij de Ledenraad aanhangig gemaakte nieuwe reglement inzake de filmexploitatierechten, doch dit amendement kreeg een afwijzend pre-advies van het Hoofdbestuur en werd door de Ledenraad niet overgenomen. Wel is in de Ledenraad vastgesteld dat het niet de bedoeling van het Hoofdbestuur is tele visieleveranties naar landen wier televisie uitstraling Nederland niet kan bereiken, te bemoeilijken. In dergelijke gevallen zal er in feite slechts sprake zijn van een registra tie der televisieleveranties door het Hoofd bestuur. Een voorstel van het Bestuur tot het vor men van een Afdelingsfonds ten behoeve van goodwill acties, reclame en andere activiteiten, die niet ten laste van de nor male Afdelingsmiddelen gebracht kunnen worden, werd met algemene stemmen aan vaard. Dit betekent dat de leden-producen- ten in het vervolg een bedrag van 75, per jaar in dit fonds zullen storten en de leden-filmfabrikanten 50,per jaar. De besteding van de aldus bijeengebrachte gel den werd aan het Bestuur toevertrouwd, met dien verstande dat van jaar tot jaar een commissie van drie leden door de ledenver gadering zal worden benoemd, welke com missie haar goedkeuring aan de door het Bestuur voorgestelde bestedingen zal moe ten hechten. Voor de eerste maal werden in deze commissie benoemd de heren W. Geesink, Ch. Huguenot van der Linden en Mr J. M. Landré. De heer Van der Linden, die de desbetreffende vergadering niet bij woonde, deed enige tijd later weten dat hij deze benoeming tot zijn spijt wegens tijd gebrek niet kon aanvaarden. In de aldus ontstane vacature was per het einde van het verslagjaar nog niet voorzien. In de najaarsvergadering kwam opnieuw de uitbreiding van het lesprogramma van de Nederlandse Filmacademie ter sprake, daar inmiddels bekend was geworden dat het in de bedoeling lag om de leertijd van twee op vier jaar te brengen, waarbij het derde jaar in zijn geheel als stageperiode zou kun nen worden gebruikt. Dit plan vond alge mene instemming, aangezien men het er over eens was dat de leerlingen van de school na een vierjarige opleiding, waaron der een stage-jaar, in de praktijk veel beter bruikbaar zouden zijn dan thans het geval is. Daar komt nog bij, dat de uitbreiding van de studieduur ongetwijfeld ook selectief zal werken. BESTUURSWERKZAAMHEDEN Het Bestuur was in 1964 samengesteld uit de heren C. S. Roem, Voorzitter, L. W. R. Meyer, Vice-Voorzitter, Mr. H. B. F. J. A.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1964 | | pagina 61