6 MAANDELIJKSCHE MEDEDEELINGEN. volg van de Auteurswet en de Conventie zit er toch wel aan. En het is duidelijk, dat de kosten van de Buma in verhouding tot het aan de auteurs uit te keeren bedrag op die wijze wel zeer hoog moeten worden. Mijn indruk is, dat, voor zoover er geen rechtsge schillen zijn, die thans sub indice zijn, de Regeering be hoort te overwegen, in hoeverre zij onder de aangege ven voorwaarde, dat de tarieven naar het oordeel der Regeering niet exorbitant hoog zijn, de taak van Buma door moreelen en feitelijken steun kan verlichten in het belang van de handhaving van de wet en conventie en in het algemeen belang, dat gediend wordt door lage perceptiekosten, omdat deze wederom verlaging van de tarieven tengevolge kunnen hebben. Ik herinner er aan, dat de artt. 31 en volgende der Auteurswet 1912 straf rechtelijke sancties stellen op de misdrijven, waarbij op zettelijk misbruik wordt gemaakt op een anders auteurs recht, ook het muziek-auteursrecht. De heer Mr. D u y s (S.D.A.P) zeide: Een korte opmerking in verband met wat ik zou wil len noemen de Buma-kwestie. Voor mij staat deze zaak zoo, en ik sluit bij in dezen aan bij hetgeen de heer Terpstra heeft gezegd, dat het absoluut ondoenlijk is voor een lid der Kamer om zich een juist beeld te vor men van wat nu eigenlijk juist is en wat recht is in deze zaak. De partijen staan zoo vierkant tegenover elkaar, als ik nog maar zelden heb gezien. Ik heb verleden week een informatorische conferentie meegemaakt, waarbij tegenwoordig waren gedelegeerden van de vier omroep- vereenigingen, van den Bioscoop-Bond en van de kof fiehuis- en restaurantbedrijven, en ik wil wel zeggen, dat de mededeelingen, die daar gedaan werden, mij de haren te bergen deden rijzen; er werden daar verschrik kelijke mededeelingen gedaan wat Buma betreft, o.a. dat veel te weinig werd uitgekeerd aan de auteurs; die kregen zoo wat niets; er werd een verhaal verteld van iemand, wien men een postwisseltje had gestuurd van 200 Mark, terwijl hij wel recht zou hebben op een kwart van alle ontvangsten, dus zoo ongeveer op 12000 a 15000 gulden. Daarna ben ik in de gelegenheid geweest om ook van den kant van Buma eenige inlichtingen te krijgen. Ik heb ook de schriftelijke nota's gekregen van de omroep- vereenigingen, van den Bioscoop-Bond, enz., en ik heb aan Buma gevraagd, zijn de feiten juist, Daarop is een nota van Buma gevolgd en daarop zijn hedenmiddag weer besprekingen gevolgd en nu zie ik, dat de eerste feiten weer zoo totaal worden weggepraat, dat men als Kamerlid er heelemaal niet door uit wijs kan worden wie nu eigenlijk gelijk heeft. De Minister echter be schikt over meer gegevens en middelen; hij heeft b.v. zijn Regeeringscommissaris, den heer de Beaufort; hij kan met dwanglicenties, enz. werken en allerlei andere maat regelen nemen, als men hem niet behoorlijk inlicht. Nu zou ik, zonder mij partij te stellen, echter toch wel een spoedige oplossing van deze zaak willen vragen in welke richting dan ook. De Minister zegt in de Memorie van Antwoord eigen lijk niets. Hij zegt niet, of hij deze zaak zal aanvatten of niet. Hij zegt alleen: het is een moeilijke zaak, men moet zich hoeden voor eenzijdigheid; de een beweert dit, de ander dat, laten wij dus voorzichtig zijn. Zeker we moeten altijd voorzichtig zijn, maar een bewindsman kan met zulk een verhaaltje hier niet volstaan. Dan zou het den Minister kunnen gaan als die heel voor zichtige man, die zelfs zóó bang was een fout te maken, dat hij, toen hij in het water lag, niet wist of hij „help" of ,,hulp" moest roepen, en tenslotte omdat hij niets zei, verdronk. Ik zou daarom den Minister willen vragen: neem deze zaak zoo spoedig mogelijk ter hand. Op het oogenblik wordt de wet overtreden en betalen de menschen voor een groot deel, geloof ik, niets. Ik geloof, dat de Minister er naar mijn innige over tuiging goed aan zal doen, misschien kan de Minister nog de gegevens waarover hij beschikt aan de Kamer overleggen, maar hij heeft ze in elk geval voor zich zelf om door een onpartijdig, integer accountant de boeken van de Buma eens te doen nagaan, om te onder zoeken, of, zooals men het wel minder parlementair uit drukt, er niet te veel aan den strijkstok blijft hangen, of de Buma niet is uitgegroeid tot een te groote orga nisatie. Er werden mij verhalen gedaan, dat er 59 a 60 menschen op het Bureau van de Buma zouden zitten, met afdeelingen en paperasserij en wat al niet meer. Indien de gelden inderdaad daaraan besteed worden, moet een andere organisatievorm gekozen v/orden. Dan kan ook worden nagegaan, of de auteurs zelf, waar voor de wet tenslotte in het leven is geroepen, wel vol doende krijgen. Ik weet niet of dit het geval is, maar er worden mij zulke moorddadige verhalen gedaan, dat twijfel gerechtvaardigd is. Ik zou dus den Minister willen vragen er een accountant heen te sturen om na te gaan wat precies is uitgegeven en wat ten goede is gekomen aan de auteurs. Misschien kon dan een regeling worden gevonden, waardoor de perceptie kosten minder worden en is een eenvoudiger regeling mogelijk. Ik hoop dat de Minister dit vraagstuk met den meest mogelijken spoed en met de meest mogelijke kracht ter hand zal nemen. De Minister van Justitie, mr. van S c h a i k, ant woordde: Door sommige geachte afgevaardigen is de Auteurswet ter sprake gebracht in verband met het optreden van Buma tegenover hen die auteursrechten verschuldigd zijn. Mijnheer de Voorzitter! Wat zal ik er van zeggen. Als ik het goed heb, zijn de leden van de Kamer be stookt met nota's zoowel van de eene, als van de andere zijde, waarin het standpunt van beide zijden wordt uit eengezet. Het hoofdpunt, waar het om draait, is of de tarieven die door Buma worden opgelegd, al of niet te hoog zijn. Maar men moet zich toch wel op het stand punt plaatsen dat is het uitgangspunt dat de auteurs het recht hebben de tarieven vast te stellen: Het auteursrecht is een soort eigendomsrecht en de auteurs zijn bevoegd eischen te stellen voor de uitvoe ring hunner werken. Het bemiddelingbureau is een orgaan van de auteurs. Men moet dat op den voorgrond plaatsen. Nu heeft de Buma in ons land een zekere monopolistische positie gekregen en die monopolistische positie brengt mee, dat er van Regeeringswege tegen wordt gewaakt, dat dat lichaam zich te buiten gaat aan het misbruiken van zijn macht; het ligt op mijn weg te zorgen, dat zulks niet plaats vindt. Verder kan ik niet gaan; ik kan niet ingrijpen als niet evident van misbruik is gebleken; met andere woorden, als men een voudig kibbelt over de tarieven, dan vloeit daaruit nog niet voort, dat de handelwijze van Buma ongeoorloofd is. Dan is er een privaat rechterlijk geschil, dat door de partijen moet worden afgewikkeld. Ik ben alleen ge rechtigd iets te doen, als de monopolistische positie wordt misbruikt. Nu wil ik zeggen, dat mij dit tot dusverre niet is gebleken. Een juist oordeel te vellen is echter niet eenvoudig. De eene partij legt mij een groot aantal be wijzen voor om te bewijzen, dat de tarieven zeer nor maal zijn en ook passen bij de tarieven in het buitenland. De andere partij stelt zich daar scherp tegenover, en vindt, dat zij te veel moet betalen, niet kan betalen, enz. En de Minister en zijn Departement zijn niet over matig deskundig in deze zaken. Het hangt er ook wel een beetje van af, of de partijen wederzijds geneigd zijn wat overleg te plegen. Het is mij bekend, dat b.v. de vereenigingen, waarin eigenlijk het hooger muziek leven is geconcentreerd, b.v. het Concertgebouw en andere concertvereenigingen, de Maatschappij voor Toonkunst, de muziek- en zangvereenigingen, de har monieën en fanfares wel tot een regeling met Buma zijn gekomen en op voet van vriendschap met dat lichaam Wen. Ook een gedeelte van het hotelhoudersbedrij f, georganiseerd in „Horecaf", heeft een regeling met puma kunnen treffen; St. Joseph, de Utrechtsche Fede-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Ledenbulletin en maandelijkse mededelingen | 1935 | | pagina 6