MAANDELIJKSCHE M E D EDEELINGEN. lande de warme sympathie, welke van het g e h e e 1 e bioscoopbedrijf uitgaat naar ons Oranjehuis, daadwerkelijk te betoonen; dat hij meende een daad van piëteit jegens ons Vorstenhuis te mogen en te moeten daarstellen, aan gezien het hem voorkwam, dat de w e r k e 1 ij k e waardigheid van het bioscoopbedrijf er mede gediend zou zijn, dat dit bedrijf, gelet op de plaat- s e 1 ij k e o m s tandi g h e d e n als voren omschre ven,geen gelegenheid zou scheppen tot vermaak der massa, terwijl gelijktijdig in geheel Apeldoorn de vlaggen halfstok geheschen waren en de doodsklok ken luidden ten teeken van rouw bij het verscheiden van een hoogelijk beminde Vorstin; dat hij wenscht aangehaald te zien het Besluit van het H.B., om de vermakelijkheden te Den Haag wel gedurende 20, 21 en 22 Maart gesloten te houden; dat hij dus ten volle overtuigd was de sluiting van 't Minerva Theater te Apeldoorn gedurende 20, 21 en 22 Maart j.1, definitief te moeten bepalen, hierin zien de een moreel verantwoordelijke daad, waarvoor hij vermeent steun te mogen vinden bij den N.B.B, en het H.B. van dien Bond, ingevolge het gestelde in art. 3, alinea e van de Bondsstatuten; dat hij dus op een goed gefundeerde overweging inderdaad zijn theater gedurende meergenoemde data voor het publiek gesloten heeft gehouden; dat hij in het plaatselijk blad de Nieuwe Apeld. Courant d.d. 23 Maart 1934 deed opnemen een adver tentie, waarin aan de ingezetenen bekend werd ge maakt, dat de voorstellingen met ingang van dien dag werden hervat; dat in genoemde advertentie de aanhef luidde: „Geheel in overeenstemming met' het bekende ministerieele verzoek heb ben wij onze voorstellingen op 20, 21 en 22 Maart j.1. g e s t a a k t"; dat hij vermeent volkomen gerechtigd te zijn, aan het publiek bekend te maken, zich te hebben gericht naar een verzoek van een auto riteit, als zijnde in het onderhavige geval den Minis ter van Binnenlandsche Zaken; dat hij zich overtuigd heeft gehouden, door deze bewoordingen te kiezen absojuut niet in strijd te handelen met algemeene belangen van het bioscoopbedrijf of met de waardigheid van dit bedrijf, noch met den goeden naam van den N. B. B.; dat hij dus met groote verwondering kennis nam van een schrijven van het H.B. van den N. B. B. dd. 30 Maart j.1., waarin hem kennis werd gegeven te moeten verschijnen voor het H.B. ter verantwoording inzake de bovenaangehaalde advertentie; dat hij op Dinsdag 3 April j.1. is verschenen om mondeling toelichting te verstrekken terzake van de gewraakte advertentie; dat hij op 20 April d.a.v. een schrijven ontving van het H.B., waarin hem werd medegedeeld, dat hij in gevolge art. 17b der Statuten door het H.B. schuldig was bevonden; dat hij op heden den 27 April 1934 een schrijven richt aan het H.B. met verzoek, om deze aangelegen heid in hooger beroep aan de algemeene vergadering voor te leggen onder overlegging van dit verweer schrift; dat hij voorlezing van dit verweerschrift in zijn ge heel verzoekt ter eerstkomende algemeene vergade ring; dat hij meent geheel vertrouwende op de werkelijke collegialiteit de algemeene vergadering enkele toe lichting te mogen verschaffen op de juiste toedracht der geheele zaak; Ie. dat de door het H.B. in bescherming genomen concurrent geenzins schade kan hebben geleden door de gewraakte advertentie. Het stond hem toch ook vrij aan het ministerieel verzoek te voldoen. Oor spronkelijk heeft hij zelfs toezegging gedaan ten poli- tie-bureele, zich te willen schikken naar dat verzoek, hetwelk door den Burgemeester van Apeldoorn was gedaan, ongeveer in de bewoording: „dat het een bij zonder goeden indruk op het publiek zou maken, wan neer de amusementsgelegenheden gedurende 20, 21 en 22 Maart gesloten zouden zijn en dat hij er daarom prijs op stelde, dat aan het verzoek zou worden vol daan". Onmiddellijk daarna heeft de concurrent zich ech- alhier (op Woensdag, 21 Maart) en gezegd, dat hij, ter verstaan met den Hoofd-Inspecteur van Politie wijl de Bond het niet bindend voorschreef, niet wenschte te sluiten, en dat zijn voorstellingen voort gang zouden vinden. Inmiddels had steller dezes om meer aangehaalde redenen, alsmede om het reeds toege zegde besluit van zijn collega, ook beslist om geen voorstellingen te geven op bedoelde data! Waar hij de eens gedane toezegging aan de plaat selijke autoriteiten niet eveneens wenschte weer in te trekken, hierin ziende een handeling, welke w e 1 schade toebrengt aan het al gemeen belang en de waardigheid van het bioscoop bedrijf, heeft hij dus volhardt bij sluiting, en meende dus ten volle het recht te hebben, het publiek de juiste redenen der sluiting zijner zaak bekend te ma ken. Steller dezes verwacht dat: ,,de algemeene verga dering zich uit zal spreken en het vonnis van het H.B. nietig zal willen verklaren als opgebouwd op onjuiste voorlichting. Zich overtuigd zal willen houden, dat van oncolle- gialiteit noch oneerlijke concurrentie sprake kan zijn geweest. Dat de beslissing van het H. B. met voorbijgaan van de financieele offers, welke hij, verzoeker, zich voor bedoelde sluiting heeft getroost en bovendien met een beoordeeling, als zoude een lid van den Bond zich hebben verlaagd, om een zoo teer en subtiel onder werp als het overlijden van een persoon uit ons Vor stenhuis te hebben uitgebuit als motief voor oneerlijke concurrentie, genomen is in strijd met de juiste interpretatie van art. 17 Bondsstatuten. dat derhalve in het geheel geen straf maatregel had dienen te moeten worden getrof fen tegen verzoeker. dat het gestorte boetebedrag dus moet worden ge restitueerd aan verzoeker en hij gerehabiliteerd moet worden geacht. Mocht onverhoopt de meening toch postvatten dat hier overtreding van art. 17 zou hebben plaats ge vonden. dat dan de vergadering verklare, dat in het loo- pende conflict ruimschoots volstaan had kunnen worden met toepassing van art. 17a (waar schuwing Echter houdt hij zich bij voorkeur verzekerd, dat de algemeene vergadering ten volle accoord zal kun nen gaan met het niet toepassen van straf in welken vorm ook. Hij vertrouwt, dat zijn recht volkomen door de Al gemeene vergadering zal worden gewaarborgd. 16. Hooger beroep, aanhangig gemaakt door de NV. Meteor Film te Amsterdam van de beslissing van het Hoofdbestuur, waarbij aan genoemde NV. de straf van boete tot een bedrag van 1000.is opgelegd wegens het afsluiten van een overeenkomst met den heer H. Kleinman te Amsterdam door middel waar van opdrachten tot het doen vervaardigen van een reclame film zijn uitgelokt, waarvan de opdracht nemers van te voren geweten hebben, dat die reclame-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Ledenbulletin en maandelijkse mededelingen | 1935 | | pagina 4