MAANDELIJKSCHE M E DEDEELI NGEN. uit dit contract mochten ontstaan, zich zullen onderwerpen aan de uitspraak der Commissie van Geschillen van den Nederlandschen Bioscoop-Bond tot in de hoogste instantie en eischeres lid van dien Bond is; dat de Commissie van Geschillen van den Nederlandschen Bio scoop-Bond volgens de Statuten en het Arbitrage-Reglement van dien Bond benoemd en aangewezen als arbitrage-commissie in ge schillen, welke door de leden en de donateurs van dien Bond aan hare beslissing worden onderworpen, dus bevoegd is van het ge schil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitrage-com missie, wier beslissingen vatbaar zijn voor hooger beroep bij den „Raad van Beroep" van den Bond; dat vaststaat zooals blijkt uit het desbetreffende contract dat op of omstreeks 29 September 1934 tusschen eischeres en den ge machtigde van gedaagde, den heer W. I. Tio, de overeenkomst in zake de exploitatie van de film „De familie van mijn vrouw" voor Nederlandsch Oost-Indië definitief is tot stand gekomen en dat gedaagde, die een vroeger door dezen gemachtigde met eischeers gesloten overeenkomst ten volle gehonoreerd heeft en nimmer ont kend heeft, dat genoemde heer Tio gerechtigd was haar tot de on derhavige overeenkomst te verbinden, althans daaromtrent nimmer eenig.en twijfel bij eischeres heeft doen rijzen, ten volle verantwoor delijk moet worden gesteld voor die overeenkomst en de daaruit voortvloeiende verplichtingen; dat bovendien vaststaat, gelijk door haar is toegegeven, dat ge daagde in gebreke is gebleven uiterlijk op 15 December 1934 de helft der garantiesom, aan eischeres te betalen en eischeres op grond van deze wanprestatie gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden; dat eveneens vaststaat, dat eischeres door deze wanprestatie van gedaagde en door het als gevolg daarvan (nog) niet kunnen exploi- teeren in Nederlandsch Oost-Indië van haar film „De familie van mijn vrouw" schade heeft geleden; dat, wat het verweer van gedaagde betreft, de Commissie van oordeel is, dat het beroep van gedaagde op een verklaring van eischeres omtrent de gelijkluidende condities van de overeenkomst inzake „De familie van mijn vrouw" met die van de overeenkomst inzake „De Jantjes" niet terzake dienende is, daar vaststaat, dat omtrent de condities van de eerstbedoelde overeenkomst blijkens de onderteekening door gedaagde van het desbetreffend contract (nadat daaromtrent besprekingen waren gevoerd) tusschen partijen volkomen wilsovereenstemming is bereikt; dat de Commissie het verder overbodig acht te onderzoeken, of eischeres, die blijkens een toevoeging aan een vroeger met ge daagde gesloten contract inzake de film „Malle Gevallen" aan ge daagde op de film „Zwijgen is goud" een daarbij nader omschre ven voorkeursrecht heeft verleend, later, d.w.z. bij het afsluiten van het contract inzake „De familie van mijn vrouw", in welk contract daaromtrent niets is vermeld, tegenover gedaagde de verplichting op zich heeft genomen, zulks ter aanvulling van dat voorkeursrecht, de film „Zwijgen is goud" te vervaardigen, wijl het voorkeursrecht slechts dan door gedaagde zou worden verworven, zoodra deze de film „De familie van mijn vrouw" zou hebben afgesloten en de daarvoor vastgestelde contractueele betalingen zou hebben ge daan, aan welke laatste voorwaarde gedaagde niet heeft voldaan; dat daarenboven de door gedaagde vermeende aanspraken op de film „Zwijgen is goud" hem nimmer ontslagen hebben van zijn ver plichtingen tegenover eischeres, voortspruitende uit de overeenkomst inzake de film „De familie van mijn vrouw" en gedaagde niet ge rechtigd kan worden geacht zich op grond van deze aanspraken eigenmachtig aan die verplichtingen te onttrekken, in plaats van die aanspraken ter beoordeeling voor te leggen aan de Commissie van Geschillen, aan wier uitspraak partijen ook voor wat betreft het contract inzake de film „Malle Gevallen" met de daaraan toege voegde optie inzake de film „Zwijgen is goud" zich bij voorbaat on derworpen hadden; dat het verweer van gedaagde dan ook niet kan worden aan vaard en derhalve de door eischeres tegen gedaagde ingestelde vordering tot schadevergoeding gegrond moet worden geacht; dat de Commissie de door eischeres als gevolg van de wan prestatie van gedaagde geleden schade heeft begroot op ƒ5000. daarbij in aanmerking nemende, dat eischeres zelve bij de ontbin ding van het contract de schade op dit bedrag heeft gesteld en het haar (eischeres) alsnog mogelijk moet worden geacht de film „De familie van mijn vrouw" in Nederlandsch Oost-Indië te (doen) exploiteeren; dat de vordering van eischeres derhalve tot een bedrag van 5000.behoort te worden toegewezen en gedaagde moet wor den veroordeeld om voorzegd bedrag van 5000.tegen kwijting aan eischeres te betalen, alsmede in de geschilkosten, bedragende 20.—. Inzake een geschil van de NV. Paramount Films te Amsterdam contra den heer G. van Opstal, voormalig exploitant van de Nieu we Bioscoop te Tilburg, dat de vordering van eischeres (Para mount) moet worden toegewezen en gedaagde (van Opstal) mits dien moet worden veroordeeld om aan eischeres te betalen het ge vorderd bedrag, alsmede de geschilkosten a ƒ20.zulks op grond van de overweging: dat eischeres stelt, dat gedaagde in gebreke is gebleven haar te betalen de overeengekomen filmhuursommen voor eenige door eischeres aan gedaagde geleverde films, vertoond in de destijds door gedaagde geëxploiteerde Nieuwe Bioscoop te Tilburg in het tijdvak van 22 Maart tot 4 April 1935, op grond waarvan zij van ge daagde vordert betaling van een bepaald bedrag; dat gedaagde erkend heeft het gevorderd bedrag verschuldigd te zijn; dat bovendien die vordering door de aan de Commissie over gelegde bescheiden wordt gestaafd; dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen en ge daagde mitsdien moet worden veroordeeld om aan eischeres tegen kwijting te betalen het gevorderd bedrag, alsmede in de geschilkos ten, -bedragende 20. Inzake een geschil van de N.V. Paramount Films te Amsterdam, contra den heer G. van Opstal, voormalig exploitant van de Nieu we Bioscoop te Tilburg, waarbij de Commissie ontbonden verklaart de op of omstreeks 7 Maart 1934 tusschen partijen gesloten over eenkomst voor den zoogenaamden verhuur en huur van een aantal films, bekend onder den naam „Paramount-productie .1934/1935", zulks met veroordeeling van gedaagde (van Opstal) in de kosten van het geschil, bedragende 20. Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overwegingen: dat eischeres stelt, dat gedaagde ernstig in gebreke is gebleven met de nakoming van zijn betalingsverplichtingen tegenover eische res voortspruitende uit een op of omstreeks 7 Maart 1935 gesloten overeenkomst voor den zoogenaamden verhuur en huur van de Pa ramount-productie 1934/1935 en gedaagde, die de exploitatie van zijn bioscoop heeft moeten stopzetten, bovendien niet meer in staat is deze overeenkomst uit te voeren, op grond waarvan eischeres der Commissie verzocht heeft bedoelde overeenkomst ontbonden te ver klaren, met veroordeeling van gedaagde in de geschilkosten; dat uit het door de Commissie ingesteld onderzoek is komen vast te staan, dat de voorafgegane stelling van eischeres in overeenstem ming met de feiten is en gedaagde verklaard heeft zich niet te ver zetten tegen de door eischeres gevorderde ontbinding der over eenkomst; dat aan eischeres haar vordering, als zijnde gegrond, dan ook be hoort te worden toegewezen en mitsdien de op of omstreeks 7 Maart 1935 tusschen partijen gesloten overeenkomst als in de uitspraak omschreven ontbonden behoort te worden verklaard, een en ander met veroordeeling van gedaagde in de kosten van het geschil, be dragende 20. Inzake een geschil van den heer G. van Opstal, voormalig ex ploitant van de Nieuwe Bioscoop te Tilburg, contra de N.V. Para mount Films te Amsterdam, dat aan eischer zijn vordering moet worden ontzegd met zijne veroordeeling in de kosten van het ge schil, bedragende 20.zulks op grond van de overweging: dat eischer stelt, dat door de directie van het Chicago Theater te Tilburg in de „Nieuwe Tilburgsche Courant" van 5 April 1935 een advertentie is geplaatst, waarin wordt medegedeeld, dat ge noemde directie de Paramountproductie 1935, waaronder de film „Bengaalsche Lanciers" heeft afgesloten, en waaruit naar de mee ning van eischer, die toen een door gedaagde afgegeven schrifte lijke bevestiging van een bepaalden inzetdatum voor deze film in zijn bezit had, blijkt, dat gedaagde inbreuk heeft gemaakt op het tus schen partijen bestaand contract, waarbij eischer de vertoonings- rechten op een aantal films, bekend onder den naam „Paramount productie 1934/1935", heeft verworven, op grond van welke con tractbreuk eischer bij wijze van schadevergoeding van gedaagde vor dert betaling van 15.000. dat gedaagde ten stelligste ontkent films, waarvan zij de vertoo- ningsrechten aan eischer had overgedragen, behoudens een journaal- film, vóórdat eischer zijn exploitatie van de Nieuwe Bioscoop te Tilburg had moeten opgeven, aan het Chicago Theater te Tilburg te hebben geleverd, waarbij zij zich voor wat bedoelde journaal- film betreft er op beroept, dat een terzake van deze film met eischer gemaakte afspraak, n.1. dat eischer de filmhuur ervan vooraf zou betalen, niet is nagekomen; dat gedaagde verder toegeeft met de directie van het Chicago Theater te Tilburg een overeenkomst te zijn aangegaan voor den zoogenaamden verhuur en huur der Paramount-productie 1934/ 1935, echter onder het voorbehoud, dat levering van de films slechts zou geschieden, wanneer eischer door den eigenaar van de Nieuwe Bioscoop genoodzaakt zou zijn de exploitatie van die bio scoop stop te zetten; dat uit het door de Commissie ingesteld onderzoek is komen vast te staan, dat eischer in de nakoming van zijn verplichtingen tegen over gedaagde, voortspruitende uit de tusschen partijen bestaande overeenkomst, ernstig is te kort geschoten; dat het dan ook begrijpelijk moet worden geacht, dat gedaagde, nadat zij van eischer zooals deze heeft toegegeven bericht ontving, dat de eigenaar van de Nieuwe Bioscoop hem de huur van het bioscooptheater op korten termijn had opgezegd als gevolg waarvan haar overeenkomst met eischer niet verder zou kunnen worden uitgevoerd met een ander theater te Tilburg een over eenkomst is aangegaan voor de nog niet door eischer vertoonde films, teneinde haar schade zooveel mogelijk te beperken; dat echter in bedoelde overeenkomst is opgenomen het voorbe houd, volgens hetwelk deze overeenkomst niet eerder in werking zou treden, dan nadat eischer zijn bioscoopexploitatie zou hebben beëindigd, zoodat de door eischer vermeende contractbreuk niet aanwezig kan worden geacht; dat het overigens niet aan gedaagde kan worden geweten, dat de directie van het Chicago Theater te Tilburg de gewraakte ad vertentie heeft geplaatst op een tijdstip, toen eischer nog niet defi nitief de exploitatie van de Nieuwe Bioscoop te Tilburg had moeten opgeven en haar overeenkomst met gedaagde wegens het daarin opgenomen voorbehoud nog niet van kracht was geworden; dat de levering door gedaagde van een journaalfilm, waarop eischer inderdaad recht had, aan een ander theater te Tilburg welis waar niet in overeenstemming moet worden geacht met het tus schen partijen bestaand contract, ook al had eischer een te dezer

Historie Film- en Bioscoopbranche

Ledenbulletin en maandelijkse mededelingen | 1935 | | pagina 7