MAANDELIJKSCHE MEDEDEELINGEN. door gedaagde onderteekend contract, gedateerd 24 October 1933, dat op of omstreeks dien datum tusschen partijen een verhuurover eenkomst voor een bepaald aantal journaalfilms is tot stand ge komen, volgens welke overeenkomst gedaagde nog een bedrag aan eischeres te betalen heeft; dat hetgeen, waar gedaagde zich op beroept, n.1. dat eischeres deze overeenkomst met hem, die geen lid van den Nederlandschen Bioscoop-Bond was, niet had mogen afsluiten, niets afdoet aan het bestaan van die overeenkomst en dit beroep van gedaagde dan ook niet ter zake dienende moet worden geacht; dat overigens van de in het verweer van gedaagde bedoelde toe zegging van den vertegenwoordiger van eischeres, die deze toezeg ging ontkent, niets blijkt uit het tusschen partijen gesloten contract, en gedaagde geen enkel bewijs voor de juistheid van zijn verweer heeft geleverd; dat de vordering van eischeres, welke door de aan de Commissie overgelegde bescheiden wordt gestaafd, als zijnde gegrond, behoort te worden toegewezen en gedaagde mitsdien moet worden veroor deeld tegen kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag, alsmede in de geschilkosten, bedragende 20. Inzake een geschil van de N.V. Paramount Films, gevestigd te Amsterdam, contra den heer J. C. Weber, exploitant van het Vic toria Theater te Alkmaar, dat de vordering van eischeres moet wor den toegewezen en gedaagde moet worden veroordeeld in de ge schilkosten, bedragende 20.zulks op grond van de overweging: dat eischeres bij schrijven dd. 30 April 1935 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, waarbij zij heeft gesteld, dat gedaagde haar ingevolge een tusschen partijen bestaand contract, hetwelk op 31 December 1934 geëxpi'reerd was, nog een bepaald bedrag verschuldigd was, weshalve zij van gedaagde betaling vor derde van dit bedrag; dat gedaagde dit bedrag twee dagen vóór den dag, waarop het geschil door de Commissie zou worden behandeld, aan eischeres betaald heeft, weshalve eischeres der Commissie verzocht heeft ge daagde slechts te veroordeelen in de geschilkosten; dat uit het voorgaande volgt, dat de oorspronkelijke vordering van eischeres gegrond was en dat gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld in de kosten van het geschil, bedragende 20. Inzake een geschil van de N.V. Monopole Film, gevestigd te Rot terdam, contra den heer H. J. L. Snelders, exploitant van de Ci nema Hollandia te Amsterdam, dat de vordering van eischeres (Monopole) moet worden toegewezen en gedaagde (Snelders) mits dien moet worden veroordeeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag, alsmede de kosten van het geschil, bedragende 20.zulks op grond van de overweging: dat eischeres op grond van twee met gedaagde gesloten contrac ten, respectievelijk expireerende 31 December 1933 en 31 December 1934, betaling van de overeengekomen filmhuursommen van negen nog niet door gedaagde afgenomen films vordert; dat gedaagde deze vordering heeft erkend, zij het ten eerste, dat hij alsnog aanspraak maakt op levering van een vijftal stomme films (2de hoofdfilms), welke eischeres in gebreke zou zijn gebleven hem destijds te leveren, terwijl hij ten tweede reeds een van de films, waarvan eischeres betaling van filmhuur vordert, n.1. „De be slissende race", die hem geleverd is door de N.V. Oostra Toon- film te Amsterdam, aan wie eischeres de exploitatie van deze en andere films heeft overgedragen, reeds vertoond heeft; dat gedaagde er echter niet in is geslaagd zijn in de vooraf gegane overweging omschreven punten van verweer, welke door eischeres zoowel ten aanzien van de niet-geleverde stomme films als de vertooning van de film ,,De beslissende race" worden be streden, met bewijzen te staven; dat eischeres zich niettemin bereid heeft verklaard, voor zoover dat redelijkerwijze mogelijk is, aan gedaagde, nadat deze het ge vorderd bedrag heeft voldaan, gratis 9 nieuwere films te leveren dan de films, waarop deze vordering betrekking heeft; dat het verweer van gedaagde door de Commissie niet kan wor den aanvaard en de vordering van eischeres, die door de aan de Commissie overgelegde bescheiden wordt gestaafd en voor het grootste gedeelte door gedaagde is erkend, dan ook gegrond moet worden acht; dat de vordering van eischeres dan ook behoort te worden toe gewezen en gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag, alsmede in de geschilkosten, bedragende 20. Inzake een geschil van de D.L.S. Film Holland N.V., gevestigd te Rotterdam contra de N.V. Vereenigd Industrieel Bezit No. 14, ex- ploitante van de Schouwburg Bioscoop te Zutfen, gevestigd te Zutfen, dat aan eischeres (D.L.S.) haar vordering moet worden toegewezen en gedaagde (Schouwburg) mitsdien moet worden ver oordeeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag, alsmede in de geschilkosten, bedragende 20.zulks op grond van de overweging: dat eischeres bij schrijven d.d. 13 Maart 1935 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, waarbij zij van gedaagde be taling vorderde van een bepaald bedrag, zijnde de filmhuur van zeven films, welke gedaagde ingevolge een desbetreffende tusschen partijen bestaande overeenkomst, vóór 31 December 1934 van eischeres had behooren af te nemen; dat eischeres ter zitting aan de Commissie heeft medegedeeld, dat gedaagde haar inmiddels de helft van het gevorderd bedrag had betaald, weshalve zij haar vordering heeft teruggebracht tot de helft van het aanvankelijk gevorderd bedrag; dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Commissie heeft gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de Commissie niet on rechtmatig of ongegrond voorkomt; dat bovendien die vordering door de aan de Commissie overge legde bescheiden wordt gestaafd; dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen. Inzake een geschil van de N.V. Filmfabriek Profilti, gevestigd te 's-Gravenhage, contra den heer R. Uges en Mevrouw A. Uges, exploitanten van het Luxor Theater te Leiden, dat de vordering van eischeres (Profilti) moet worden toegewezen en gedaagden (Uges) mitsdien moeten worden veroordeeld om aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag, alsmede de geschilkosten, bedragen de 20.zulks op grond van de overweging: dat gedaagden geenerlei verweer ter kennis van de Commissie van Geschillen hebben gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt; dat bovendien die vordering door de aan de Commissie overge legde bescheiden wordt gestaafd; dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen. De Eerste Kamer der Commissie van Geschillen van den Neder landschen Bioscoop-Bond heeft in haar op Maandag, 1 Juli 1935 gehouden zitting de navolgende uitspraak gedaan: Inzake een geschil van de N.V. Filmfabriek Polygoon te Haarlem contra de .heeren J. Langermans en H. A. Aarts, vroeger exploitee- rende de Witte Bioscoop te Waalwijk, dat de vordering van eischeres niet ontvankelijk moet worden verklaard, met hare ver oordeeling in de kosten van het geschil,- bedragende 20.zulks op grond van de overweging: dat eischeres stelt, dat de Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) op 30 April 1934 een arbitraal vonnis heeft gewezen inzake het geschil tusschen de N.V. Filmfabriek Polygoon te Haarlem als eischeres (thans ook eischeres) en de heeren J. Langermans en H. A. Aarts, vroeger exploiteerende de Witte Bioscoop te Waal wijk als gedaagden (thans ook gedaagden), bij welk vonnis de Commissie de gedaagden heeft veroordeeld om aan eischeres tegen kwijting te betalen ƒ382.50, alsmede-de kosten a ƒ25.en dat na beteekening van dit vonnis aan gedaagde Aarts deze de helft der hoofdsom en kosten bovenbedoeld, vermeerderd met de kosten der beteekening alsmede de helft der kosten van Grosse en Procu reur a 15.70 heeft voldaan, zich op het standpunt stellende slechts voor de helft aansprakelijk te zijn, en dat er op den mede-gedaagde J. Langermans geen cent te verhalen is en beide gedaagden terzake hoofdelijk en voor het geheel aansprakelijk zijn, doch daar uit het arbitraal vonnis geen hoofdelijke veroordeeling blijkt, andermaal hetzelfde geschil aanhangig behoort te worden gemaakt, echter thans tot een verminderd bedrag aan hoofdsom a 191.25, restant geliguideerde kosten 12.50, idem kosten Grosse en Procureur 15.70, totaal ƒ219.45, vermeerderd met de kosten van dit geding; dat eischeres der Commissie verzocht heeft beide gedaagden ieder hoofdelijk en voor het geheel des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd te veroordeelen tot betaling van de bedragen boven gemeld; dat, gelijk eischeres bij het aanhangig maken van dit geschil zelf heeft erkend, de Commissie van Geschillen reeds op 30 April 1934 een arbitraal vonnis heeft gewezen met betrekking tot de vordering, welke eischeres op de gedaagden toantertijd heeft gehad; dat, naar thans uit de conclusie van de klacht van eischeres blijkt, eischeres bij het aanhangig maken van haar oorspronkelijk geschil, gedateerd 12 Januari 1934, verzuimd heeft hoofdelijke ver oordeeling van elk der gedaagden te vragen, welk verzuim echter thans niet meer kan worden hersteld; dat, waar eenmaal een beslissing terzake door de Commissie van Geschillen is gewezen, de Commissie niet andermaal in dezelfde zaak dezelfde vordering, ook al is in mindering daarop reeds een betaling gedaan, in behandeling kan nemen; dat derhalve de Commissie de door eischeres ingestelde vordering niet ontvankelijk behoort te verklaren en eischeres in de kosten van het geschil, bedragende 20.moet worden veroordeeld. De Derde Kamer der Commissie van Geschillen heeft in haar op Woensdag, 24 Juli 1935 gehouden zitting de navolgende uitspra ken gedaan; Inzake een geschil van de heeren J. A. en F. J. de Rijk, exploi tanten van het bioscooptheater „Oud-Thamen" te Uithoorn contra de N.V. Mij. tot Voortzetting der zaken van de firma Willem van Rijn, gevestigd te Amsterdam, dat aan eischers hun vordering moet worden ontzegd met hun veroordeeling in de kosten van het geschil, bedragende 20.zulks op grond van de overweging: dat eischers stellen, dat de leverancier van een film van hen vor dert betaling van 405.80 wegens ernstige beschadiging van de copie dezer film, welke beschadiging veroorzaakt is door een fout in het projectie-apparaat van eischers, waarmede die film is ver toond en welk apparaat kort vóór de beschadiging door gedaagde is nagezien, terwijl bedoelde fout nadien door gedaagde is hersteld, op grond waarvan eischers van gedaagde vorderen betaling van deze 405.80; dat gedaagde hiertegenover aanvoert, dat het betreffend projectie apparaat (een z.g. kofferkino) in October 1934 door haar geleverd is aan een tusschenhandelaar, die het apparaat weer aan eischers heeft verkocht, en dat zij in Februari 1935 dit apparaat grondig heeft nagezien, echter zonder dat eenige afwijking of gebrek gecon stateerd kon worden; dat eischers in gebreke zijn gebleven aan te toonen, dat de be schadiging van de vorenbedoelde film veroorzaakt zou zijn door

Historie Film- en Bioscoopbranche

Ledenbulletin en maandelijkse mededelingen | 1935 | | pagina 4