MAANDELIJKSCHE M E D EDEELI NGEN. Uitspraken Commissie van Geschillen. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) heeft in haar zit ting van Woensdag, 11 December 1935 inzake het door den heer J. C. Lebleu. exploitant van de Beurs Bioscoop te Oostburg op 10 October 1935 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Habé Film, gevestigd te Amsterdam, die op haar beurt in vrijwaring heeft doen oproepen den heer L. H. J. Luxembourg te Arnhem, uitspraak ge daan, waarbij de Commissie ontbonden verklaart de op of omstreeks 12 April 1935 tusschen partij-Lebleu en partij-Habé gesloten over eenkomst voor den z.g. verhuur en huur van de film „De vier Mullers" ter vertooning te Breskens en Oostburg. De Commissie veroordeelt partij-Luxembourg om aan partij-Habé bij wijze van schadevergoeding voor deze ontbindingverklaring der overeenkomst tusschen partij-Habé en partij-Lebleu te betalen f 175.met dien verstande, dat aan partij-Luxembourg alsnog is toegestaan de door partij-Habé beschikbaar te stellen film ,,De vier Mullers" in de gemeente Breskens te vertoonen op dezelfde con dities als omschreven zijn in de vorenbedoelde overeenkomst (waar bij de filmhuur is gebaseerd op 40% der netto-recettes), waarbij echter met de door partij-Luxembourg aan partij-Habé te betalen schadevergoeding a 175.tevens het in die overeenkomst bedon gen garantiebedrag geacht wordt te zijn voldaan. De Commissie ontzegt aan partij-Habé de gevorderde schadever goeding a 50.en veroordeelt partij-Luxembourg in de kosten van het geschil, bedragende 20. Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overweging: dat partij-Lebleu stelt met partij-Habé een overeenkomst te zijn aangegaan terzake van den z.g. verhuur en huur van de film ,,De vier Mullers" ter vertooning in de gemeenten Breskens en Oost burg, waarin is bepaald, dat partij-Lebleu de film vertoont, vóórdat zij te Groede en Schoondijke mag worden vertoond; dat partij-Lebleu verder stelt, dat zij deze film op 4 October 1935 wenschte te vertoonen, doch dat de film reeds op 20 September 1935 in de zaal van den heer J. van Rosevelt te Schoondijke vertoond is door partij-Luxembourg, waardoor partij-Habé, die deze film aan partij-Luxembourg geleverd heeft, inbreuk heeft gemaakt op de bepaling van het contract betreffende de vóórvertooning te Bres kens en Oostburg; dat partij-Lebleu ingevolge art. 7 der Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films wegens dezen inbreuk op de overeen komst vordert ontbinding van de overeenkomst, en betaling van een bedrag, zijnde de overeengekomen minimum filmhuur; dat partij-Habé zich er op beroept, dat partij-Luxembourg, die de film „De vier Mullers" ten behoeve van de exploitatie harer reis bioscoop heeft gehuurd, verplicht is haar vooraf mede te deelen, waar zij de film zal gaan vertoonen, opdat partij-Habé kan voor komen, dat de film eventueel vertoond zou worden in strijd met contracten afgesloten met haar overige cliënten, doch dat partij- Luxembourg in gebreke is gebleven haar tijdig vooraf kennis te geven van de vertooning te Schoondijke, weshalve partij-Habé van partij-Luxembourg vordert haar te vrijwaren voor al datgene, waar toe de Commissie haar mocht veroordeelen; dat tijdens het door de Commissie ingesteld onderzoek is komen vast te 'staan, dat partij-Lebleu gedurende den tijd, dat zij de film „De vier Mullers" te Oostburg had willen vertoonen (in de week aanvangende 4 October) niet meer de beschikking had over de voordien door haar geëxploiteerde Sumajo-Bioscoop te Breskens, zoodat partij-Lebleu, ook indien de film niet door partij-Luxembourg voortijdig te Schoondijke ware vertoond, de film niet te Breskens, en dus alleen te Oostburg, zou hebben kunnen vertoonen: dat partij-Lebleu in verband met het voorgaande het bedrag der gevorderde schadevergoeding heeft verminderd tot 50.of zoo veel minder als de Commissie mocht billijk achten; dat partij-Luxembourg erkent te hebben verzuimd aan partij-Habé vooraf kennis te geven van het vertoonen der film „De vier Mul lers" te Schoondijke. doch er zich op beroept, dat partij-Lebleu vooraf heeft kunnen weten, dat de film op 20 September te Schoon dijke zou worden vertoond, daar voor de vertooning der film reclame is gemaakt, ook door middel van een advertentie, geplaatst in de „Breskensche Courant", welke door partij-Lebleu wordt uit gegeven; en dus door tijdig partij-Luxembourg of partij-Habé te waarschuwen, deze vertooning had kunnen voorkomen; dat partij-Lebleu hiertegenover stelt, dat in de betreffende annonce niet was vermeld de naam van partij-Luxembourg, zoodat zij deze niet heeft kunnen waarschuwen en dat zij met haar brief dd. 21 Sep tember (een dag na de vertooning te Schoondijke) partij-Habé van het gebeurde in kennis heeft gesteld; dat vaststaat, dat de vertooning van de film „De vier Mullers" te Schoondijke op 20 September 1935 een inbreuk vormt op de tus schen partij-Habé en partij-Lebleu gesloten overeenkomst; dat als gevolg van de vertooning te Schoondijke de film „De vier Mullers" niet meer te Oostburg en Breskens (ook indien de ver tooning voor wat deze plaats betreft mogelijk ware) door partij- Lebleu met eenige kans op redelijk resultaat kan worden geëxploi teerd, daar de gemeente Schoondijke op zeer geringen afstand tus schen Breskens en Oostburg is gelegen: dat de bepaling van de overeenkomst betreffende de vertooning vóór Schoondijke en Groede een belangrijk onderdeel van de over eenkomst tusschen partij-Lebleu en partij-Habé vormt; dat inbreuk op die bepaling de waarde der overeenkomst voor partij-Lebleu aanzienlijk vermindert; dat dan ook de vordering van partij-Lebleu voor wat de ontbin ding der tusschen haar en partij-Habé op of omstreeks 12 April 1935 gesloten overeenkomst terzake van de film „De vier Mullers" be treft, behoort te worden toegewezen: dat overigens is komen vast te staan, dat partij-Lebleu aanvan kelijk de film ,.De vier Mullers" zoowel te Breskens als te Oostburg lang vóór den 20sten September 1935 zou vertoonen, doch den inzet- datum van deze film bij schrijven d.d. 15 Augustus 1935 heeft opge schoven tot 4 October 1935, hoewel het partij-Lebleu uit hoofde van haar functie van directeur van dezelfde naamlooze vennoot schap, waarvan zij de Sumajo Bioscoop te Breskens heeft gehuurd. bekend moest zijn, dat de waarschijnlijkheid, dat zij op dien datum niet meer de beschikking over genoemde bioscoop zou hebben, zeer groot was; dat de Commissie het bovendien onaannemelijk acht, dat partij- Lebleu. die te Oostburg en Breskens bioscopen exploiteerde en in haar contract betreffende de film „De vier Mullers" nadrukkelijk heeft gestipuleerd, dat deze film niet eerder te Schoondijke en te Groede zou mogen worden vertoond dan nadat de vertooning te Oostburg en Breskens had plaats gehad, niet vooraf geweten heeft, dat deze film op 20 September 1935 te Schoondijke zou worden vertoond, te meer, waar de aankondiging van die vertooning ge schied is in een door partij-Lebleu zelf uitgegeven dagblad; dat de Commissie, in aanmerking nemende, dat partij-Lebleu geen beroep kan doen op artikel 7 der Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films, waarin immers uitsluitend sprake is van niet of niet-tijdige levering van films, terwijl de vordering is gebaseerd op den gepleegden inbreuk op het contract, dan ook van oordeel is, dat partij-Lebleu de schade, welke er voor haar na de ontbinding der overeenkomst mocht overblijven, grootendeels aan zichzelf te wijten heeft en dat mitsdien aan partij-Lebleu haar vor dering tot schadevergoeding moet worden ontzegd; dat partij-Luxembourg, aan wie de inbreuk op de overeenkomst tusschen partijen-Lebleu en -Habé is te wijten, aansprakelijk moet worden gesteld voor de schade, welke voor partij-Habé uit de ont binding van die overeenkomst voortvloeit en dan ook moet worden veroordeeld om aan partij-Habé te betalen een bedrag van 175. zijnde de minimum gegarandeerde filmhuur; dat Partij-Habé zich daartegenover bereid heeft verklaard aan partij-Luxembourg toe te staan de film „De vier Mullers" te Bres kens te (doen) vertoonen op dezelfde condities als vastgelegd in de overeenkomst-Lebleu, waarbij echter de daarin bepaalde minimum- garantie geacht wordt te zijn voldaan door de betaling der in de voorafgegane overweging bedoelde schadevergoeding a 175.ter wijl partij-Habé zich tevens bereid heeft verklaard een of meer andere films gratis aan partij-Luxembourg ter exploitatie in gemeen ten, waar deze film(s) nog niet ter vertooning verhuurd is (zijn), af te staan; dat de kosten van het geschil ten laste behooren te komen van partij-Luxembourg, aan wier verzuim het ontstaan van het geschil is toe te schrijven. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) heeft in haar op Woensdag, 18 December 1935 gehouden zitting de navolgende uit spraak gedaan: Inzake het door de N.V. Radio, Gramophoon en Technische Han del Maatschappij „Marconi", Afdeeling Maatschappij Cinetone, ge vestigd te Amsterdam op 7 Juni 1935 aanhangig gemaakt geschil contra den heer Loet C. Barnstijn te 's-Gravenhage, dat aan eische- res (Cinetone) haar vordering moet worden ontzegd met hare ver oordeeling in de kosten van het geschil, bedragende 20.zulks op grond van de overweging: dat eischeres stelt, dat op 11 Juli 1935 ter oplossing van gerezen geschillen tusschen partijen, nadat daaromtrent onder leiding van den Directeur van het Bureau van den Nederlandschen Bioscoop- Bond besprekingen waren gevoerd, een minnelijke schikking is tot stand gekomen, hierop neerkomende, dat gedaagde- aan eischeres ter voldoening van hetgeen deze wegens studiohuur, geleverd materiaal enz. op de productie van de film „De Jantjes" vorderde, een cheque, groot ter hand te stellen, en tevens dat gedaagde alsnog aan eischeres zou betalen een bedrag van ter vereffening van het aan eischeres toekomend winstaandeel in „De Jantjes" ad 27 waarbij eischeres echter met betrekking tot het aldus fixeeren van dit winstaandeel het nadrukkelijk voorbehoud heeft gemaakt, dat de heer E. Mendel, aan wien eischeres de helft van haar winstaandeel had afgestaan, hieraan zijn goedkeuring zou hechten; dat eischeres verder stelt, dat de heer A. de Hoop deze schikking bij schrijven d.d. 14 Juli 1934 aan Cinetone bevestigde, doch daarbij verzuimde op te nemen het vorenbedoeld door eischeres gemaakt voorbehoud ten aanzien van voormelden heer Mendel, weshalve eischeres d.d. 20 Juli 1934 schriftelijk aan den heer De Hoop mede deelde, dat zij met de bevestiging der getroffen schikking accoord ging, met dien verstande, dat zij zich met de uitbetaling van het winstaandeel a f slechts kon vereenigen, indien ook de heer Mendel hiermede genoegen zou nemen en dat in het tegenoverge stelde geval gedaagde aan den heer Mendel alsnog de helft van eischeresse's winstaandeel zijnde derhalve 13'/2 °/rzou moeten uit- keeren; dat eischeres. die de vereischte goedkeuring niet van den heer Mendel voornoemd heeft ontvangen en er ook niet in is geslaagd in der minne van gedaagde uitbetaling van 13J^% van de winst, ver kregen met de film ,,De Jantjes", te verkrijgen, dan ook der Com missie heeft verzocht gedaagde te veroordeelen haar gespecificeerd af te rekenen en te betalen \3lA% van de netto-winst van „De Jantjes"; dat gedaagde hiertegenover stelt, dat hij reeds op 11 Juli 1934 het standpunt heeft ingenomen, dat hij zakelijk niets, met den heer Mendel te maken had en ook niet wilde te maken hebben en dat

Historie Film- en Bioscoopbranche

Ledenbulletin en maandelijkse mededelingen | 1936 | | pagina 5