Het nieuwe Leden- en Zakenbesluit vastgesteld. MAANDELIJKSCHE MEDEDEELINGEN. Het voorgestelde nieuwe leden- en zakenbesluit is door de laatstelijk gehouden Bondsvergadering met 146 tegen 23 stemmen goedgekeurd. Is er aan den eenen kant reden tot voldoening over het tot stand komen van dit belangrijke Bondsbesluit; aan den anderen kant schenkt het geen algeheele be vrediging, dat de vertegenwoordigers van 23 onder nemingen (in hoofdzaak filmverhuurders) hun goed keuring er aan hebben onthouden. Blijkens de uitlatingen der woordvoerders ter Bonds vergadering was het tegenstemmen der meeste filmver huurders niet gericht tegen het vaststellen van dit be sluit, hetgeen trouwens duidelijk is geaccentueerd in de verwerping eener motie in de vergadering der Be- drijfsafdeeling Filmverhuurders, waarin enkele leden een uitspraak wilden uitlokken, dat geen Bondsbesluit meer noodig was. De grieven van het meerendeel der tegenstemmers bleken ontstaan te zijn, doordat enkele amendementen, door de Bedrijfsafdeeling Filmverhuurders ingediend, geen meerderheid in de Bondsvergadering konden ver werven. Het betreft hier dus enkele onderdeelen, waaraan de Bedrijfsafdeeling Filmverhuurders ter bescherming van de belangen harer leden voor een goede functionneering van het Bondsbesluit groote waarde bleek toe te kennen. Het lijdt geen twijfel, dat indien er voor het Hoofdbestuur nog gelegenheid ware geweest om over de door de Bedrijfsafdeeling Filmverhuurders ingedien de amendementen rustig overleg te plegen, de wenschen dier afdeeling niet alleen gerespecteerd, maar ook groo tendeels vervuld waren geworden. Nu ontbrak echter daartoe de tijd in verband met het expireeren van het Bondsbesluit van 11 Februari 1935. Wil dit nu zeggen, dat gedurende de werking van het Nieuwe Leden- en Zakenbesluit aan de Bedrijfsafdee ling de pas is afgesneden om de door haar noodig ge achte bepalingen in het besluit opgenomen te krijgen? Geenszins. Het besluit is weliswaar vastgesteld voor den duur van één jaar, maar er bestaat te allen tijde gelegenheid om wijziging daarin aan te brengen. En wanneer er dus afdeelingen of leden zijn, die mee- nen dat door het Bondsbesluit, zooals het thans is vast gesteld, bepaalde belangen in het gedrang zouden kun nen komen, dan zal het Hoofdbestuur voor hun wen schen gaarne ontvankelijk zijn. De Nederlandsche Bioscoop-Bond .is een organisatie, die hoofdzakelijk uit twee bedrijfsgroepen bestaat, en waarvan de eene groep niet het overwicht boven de andere groep mag hebben. Gelukkig kon tot nu toe in het belang van beide groe pen, d.i. het belang van het geheele film- en bioscoop bedrijf, het evenwicht in den Bond steeds bewaard blij ven. En pok met het votum in de laatste ledenvergade ring kan het evenwicht nog niet geacht worden te zijn verstoord. Desniettemin zou bij enkele teleurgestelde leden de meening kunnen postvatten, zij het ten on rechte, dat hun optreden ter Bondsvergadering thans minder gewicht in de schaal zou hebben gelegd, dan bij vroegere gelegenheden. De toekomst zal echter bewijzen, dat aan elk der beide groepen nog altijd hetzelfde gewicht wordt gehecht. Het Hoofdbestuuur althans zal niet rusten, voordat het de zekerheid heeft gekregen, dat het Bondsbesluit zoo noodig gewijzigd de instemming van alle in den Bond vereenigde bedrijfsgroepen zoo volledig mogelijk zal hebben verworven. Trouwens de wetenschap, dat bij nagenoeg alle leden van den Bond de overtuiging leeft, dat onder de huidige economische omstandigheden een besluit tot vaststelling van bepaalde regelen onontbeerlijk is, doet de gegronde verwachting koesteren, dat binnen afzienbaren tijd het belangrijke Bondsbesluit van 1936 aller goedkeuring zal wegdragen. Een half uur na de rouwzitting heropende de Bonds voorzitter, de heer D. Hamburger J r., op Maan dag 10 Februari 1936 de buitengewone Ledenvergade ring van den Bond, die zeer druk bezocht was. De Bondsdirecteur, de heer A. de Hoop, deelde mede, dat bericht van verhindering is ingekomen van de heeren Mullens, Den Haag, Van Bergen, Roer mond, Schefer, Voorburg, en I. Cohen Barnstijn, Utrecht. In de commissie tot het nazien van de notulen dezer vergadering worden benoemd de heeren D. v. d. Berg, D. Hamburger Jr., J. Miedema, PaerI en J. van Santen. De Voorzitter brengt dan in bespreking het con cept-nieuwe leden- en zakenbesluit en stelt allereerst aan de orde den considerans van dit besluit. Naar aanleiding van den considerans houdt de heer H. Alsem (Hispanofilm) een uitvoerige beschouwing over de Nederlandsche filmproductie. Na goedkeuring van den considerans wordt besloten het Besluit van 11 Februari 1935 ingaande 16 Februari 1936 in te trekken. De paragrafen A en B ten aanzien van filmfabrieken en filmproductiezaken worden ongewijzigd goedgekeurd. De Bondsdirecteur deelt mede, dat het amen dement van de Bedrijfsafdeeling Filmverhuurders om in paragraaf Ca II ten aanzien van filmimportzaken en filmverhuurkantoren „drie" te veranderen in „twee", door het Hoofdbestuur is overgenomen. Dit artikel luidt dus als volgt: „filmverhuurkantoren in den gewonen zin, d.z. zaken, die al of niet zelf geïmporteerde films aan bioscopen verhuren en sedert 1 Januari 1935 ten minste twee z.g. hoofdfilms, waarvan het auteursrecht niet beëindigd was, in Nederland in circulatie hebben gehad". Aldus wordt besloten. De Bondsdirecteur deelt mede, dat het amen dement van de N.V. Cinetone te Amsterdam om in paragraaf C aan art. III toe te voegen: „IV. filmverhuurkantoren in buitengewonen zin, d.z. zaken, die door hen zelf vervaardigde speelfilms aan bioscopen verhuren" door het Hoofdbestuur wordt ont raden. Aanvaarding van dit amendement zou betee- kenen, dat iedere producent zijn eigen films zou kun nen gaan verhuren. De verhuur dient echter aan de verhuurkantoren te worden overgelaten, welke in vol doend aantal aanwezig zijn. Het amendement is der halve in strijd met den opzet van het nieuwe besluit. De heer J. Biederman (Cinetone) constateert, dat krachtens het nieuwe besluit de studio's of filmfabrieken, die reeds een verhuurkantoor hebben, dit kunnen blij ven exploiteeren. Spreker trekt daarom zijn amende ment in. De heer B e n n o (filmfabrikant) zegt. dat het feit, dat een producent niet mag verhuren voor hem een kwestie wordt van te zijn of niet te zijn. Spreker staat wel in geschreven als filmfabrikant, maar heeft niettemin jaren-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Ledenbulletin en maandelijkse mededelingen | 1936 | | pagina 3