MAANDELIJKSCHE M E D EDEELINGEN. Het Hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van Dins dag 10 Maart 1936 besloten de straf van waarschuwing overeenkomstig artikel 17a der Statuten toe te passen op den heer J. A. van Unen, exploitant van het Luxor Theater te Roosendaal, zulks op grond van het navol gende: De heer Van Unen heeft in het dagblad „De Grondwet" van 31 December 1935 een advertentie geplaatst ter aankondiging van een door hem te geven filmavond, waarbij vertoond zijn de films „Wolf- Indianen" en „Hard gaat-ie", in welke advertentie het volgende is vermeld: „De opbrengst is voor een groot gedeelte bestemd voor het „Bio-Vacantieoord". Het is echter gebleken, dat de Stichting „Bio-Vacantieoord" hieromtrent nimmer eenig bericht van den heer Van Unen heeft ontvangen, evenmin als een afrekening betreffende bedoelde voor stelling. De heer Van Unien heeft verklaard, de opbrengst van zijn voor stelling in den avond van den 31 sten December 1935, welke op brengst slechts gering is geweest, geheel te hebben gedeponeerd in de collectebussen van de Stichting „Bio-Vacantieoord", welke hem voor de Kerstcollecte door deze stichting waren gezonden. Het Hoofdbestuur heeft geen aanleiding gevonden aan deze ver klaring van den heer Van Unen te twijfelen, doch genoemden heer moet het verwijt worden gemaakt, dat hij den naam van de Stich ting „Bio-Vacantieoord", die een instelling is van het Nederland- sche film- en bioscoopbedrijf en die uitsluitend een liefdadig doel nastreeft, heeft misbruikt voor een zakelijk doel, en tevens, dat hij door te verzuimen aan de Stichting „Bio-Vacantieoord", aan wie hij ook geen toestemming heeft gevraagd, om den naam der stich ting in een annonce te bezigen, afrekening te zenden, opdat een en ander zou kunnen worden gepubliceerd, zeer lichtvaardig een verkeerden indruk bij het publiek omtrent de stichting heeft ge vestigd. De heer Van Unen heeft dan ook in strijd gehandeld met de algemeene belangen en de waardigheid van het Nederlandsche film en bioscoopbedrijf, met de zorg waarvoor het Hoofdbestuur inge volge artikel 16 der Statuten speciaal is belast. Het Hoofdbestuur heeft voor deze maal willen volstaan met de straf van waarschuwing in het vertrouwen, dat de heer Van Unen deze waarschuwing zoo zeer zal ter harte nemen, dat hij, evenmin als wie ook, ooit weer den naam van de Stichting „Bio-Vacantie oord" voor reclame- of andere zakelijke doeleinden zal misbruiken, daar anders het Hoofdbestuur ernstig in overweging zou moeten nemen een dre straffen als bedoeld in deartt. 17b en 17c der Sta tuten op hem toe te passen. Uitspraken Commissie van Geschillen. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in haar op Woensdag 29 Januari 1936 gehouden zitting inzake het door de N.V. Loet C. Barnstijn's Standaard Films, gevestigd te Wassenaar op 19 December 1935 aanhangig gemaakt geschil contra de firma D. M. Boon en J. Schenk, exploiteerende het Theater Royal te Schagen, uitspraak gedaan, waarbij de Commissie verklaart, dat op of omstreeks 4 October 1935 tusschen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, betreffende de z.g. verhuur en huur van de volgende films: „De Familie van mijn Vrouw", „Het Mysterie van de Mondschein-Sonate", „Merijntje Gijzens Jeugd", en 4 programma's uit de normale Standaardproductie. De Commissie heeft verder bepaald, dat gedaagde (firma Boon en Schenk) moet worden veroordeeld in de kosten van het geschil, bedragende 20. Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overwegingen: dat eischeres stelt, dat haar vertegenwoordiger, de heer N Ortje, op of omstreeks 4 October 1935 met den heer D. M. Boon, een van de firmanten van gedaagde, een mondelinge overeenkomst heeft gesloten inzake de verhuur en huur der in de uitspraak omschreven films, welke overeenkomst eischeres bij schrijven d.d. 11 October 1935 schriftelijk aan gedaagde bevestigd heeft, terwijl zij op 6 No vember d.o.v. de betreffende contracten ter teekening aan gedaagde heeft toegezonden; dat eischeres verder stelt, dat gedaagde, nadat een der afgesloten films, t.w. het Mysterie van de Mondschein-Sonate", op 7 Novem ber 1935 in première te Amsterdam was vertoond, op Maandag 18 November ter Filmbeurze aan genoemden heer Ortje heeft mede gedeeld, dat zij niet genegen was de vorenbedoelde contracten te onderteekenen, waarop eischeres bij schrijven d.d. 20 November 1935 gedaagde heeft gesommeerd de contracten te onderteekenen en haar terug te zenden, aan welke sommatie gedaagde niet heeft voldaan, weshalve eischeres der Commissie verzocht heeft te verklaren, dat de overeenkomst wel degelijk tusschen partijen tot stand is gekomen; dat gedaagde hiertegenover aanvoert, dat haar firmant, de heer D. M. Boon, weliswaar met den vertegenwoordiger van eischeres, den heer Ortje, onderhandelingen heeft gevoerd over de verhuur en huur van de in de uitspraak omschreven films, waarbij zij tot over eenstemming zijn gekomen omtrent het aantal dezer films en het aan filmhuur te berekenen percentage der netto-recettes, doch dat geen overeenstemming is verkregen terzake van de garantie-bedra gen, zoodat gedaagde zich op het standpunt stelt, dat de overeen komst niet is tot stand gekomen; dat de Commissie van oordeel is, dat gedaagde, die niet ontkent den brief van eischeres d.d. 11 October 1935, waarbij de overeen komst werd bevestigd, te hebben ontvangen, in antwoord op dien brief, indien geen overeenkomst tot stand ware gekomen, zulks aan eischeres had behooren te berichten; dat uit het door de Commissie ingesteld onderzoek verder geble ken is, dat de garantiebedragen, welke ten aanzien van de Neder landsche films in de in de uitspraak omschreven overeenkomst zijn vastgesteld, vrijwel overeenstemmen met de garantiebedragen, welke gedaagde tot dusver voor andere Nederlandsche films heeft betaald, zoodat het argument van gedaagde, als zouden de door eischeres bedongen garantie-bedragen haar te hoog zijn, niet steekhoudend moet worden geacht; dat de Commissie dan ook van oordeel is, dat gedaagde door na ontvangst van den brief d.d. 11 October, waarbij eischeres de over eenkomst bevestigde, tot Maandag 18 November te wachten met haar mededeeling aan eischeres, dat zij de overeenkomst niet wenschte aan te gaan, de verantwoordelijkheid voor deze overeen komst op zich heeft genomen; dat de vordering van eischeres dan ook behoort te worden toe gewezen en dat tusschen partijen op of omstreeks 4 October 1935 de overeenkomst als in de uitspraak omschreven definitief moet worden geacht te zijn tot stand gekomen, een en ander met veroor deeling van gedaagde in de kosten van het geschil. Inzake het door de firma Victoria Film, gevestigd te Amsterdam op 14 November 1935 aanhangig gemaakt geschil contra den heer en mevr. R. Uges, exploiteerende het Luxor Theater te Leiden, dat de vordering van eischeres moet worden toegewezen en ge daagden mitsdien moeten worden veroordeeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag a 750.alsmede in de geschilkosten, bedragende 20.dus in totaal 770.zulks op grond van de overweging: dat gedaagden geenerlei verweer ter kennis van de Commissie hebben gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt; dat bovendien die vordering door de aan de Commissie overge legde bescheiden wordt gestaafd; dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen. Inzake het door de N.V. Handel Maatschappij Loetafoon, ge vestigd te Eindhoven op 20 December 1935 aanhangig gemaakt geschil contra den heer J. Buisman, exploitant van het Scala Theater te Amsterdam, dat de vordering van eischeres (Loetafoon) moet worden toegewezen en gedaagde (Buisman) mitsdien moet worden veroordeeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen het ge vorderd bedrag a f 149.51, alsmede in de geschilkosten, bedragende 20.dus in totaal 169.51, zulks op grond van de overweging: dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Commissie heeft gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt; dat bovendien die vordering door de aan de Commissie over gelegde bescheiden wordt gestaafd; dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen. Inzake het door de N.V. Handel Maatschappij „Loetafoon", gevestigd te Eindhoven op 20 December 1935 aanhangig gemaakt geschil contra den heer F. Tersteeg, exploitant van de Alcazar Cinema te Helmond, dat de vordering van eischeres (Loetafoon) moet worden toegewezen en gedaagde, de juistheid van de inge stelde vordering erkennende, mitsdien moet worden veroordeeld om aan eischeres het gevorderd bedrag te betalen. Inzake het door den heer M. Bouwman, exploitant van de Bio scoop „Veenlust" te Veendam op 21 December 1935 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Netherlands Fox Film Corpora tion, gevestigd te Amsterdam, dat eischers (Bouwman) vordering moet worden toegewezen en gedaagde (Fox) mitsdien moet wor den veroordeeld om tegen kwijting aan eischer te betalen het ge vorderd bedrag, alsmede in de geschilkosten, bedragende 20. zulks op grond van de overweging: dat eischer stelt, dat hij voor de vertooningsweek, aanvangende 13 December 1935, had geboekt de door gedaagde te leveren film „Baboona", hetgeen gedaagde hem bij schrijven dd. 4 December 1935 had bevestigd, doch dat hij op Donderdag, 12 December van gedaagde telefonisch bericht ontving, dat hem deze film niet kon worden geleverd, daar de filmcopie benoodigd was voor een ander theater, hetwelk de vertooningen van deze film prolongeerde; dat eischer, die reeds de noodige reclame voor de film „Baboona" had gemaakt, terwijl het hem niet mogelijk was een aangekondigde kindervoorstelling van genoemde film te doen plaats vinden, van gedaagde vordert een schadevergoeding ten bedrage van dat gedaagde, de door eischer gestelde feiten toegevende, zich erop beroept, dat de directie van het Thalia Theater te Rotterdam haar de copie van de film „Baboona" niet heeft willen teruggeven en deze copie zonder daartoe gerechtigd te zijn, heeft vastgehouden voor een prolongatieweek, zoodat gedaagde zich op het standpunt stelt, dat de directie van het Thalia Theater te Rotterdam haar voor de gevorderde schadevergoeding moet vrijwaren; dat de Commissie van oordeel is, dat de vraag, cf de directie van het Thalia Theater te Rotterdam al of niet gerechtigd was de vertooningen van de film „Baboona" te prolongeeren, buiten

Historie Film- en Bioscoopbranche

Ledenbulletin en maandelijkse mededelingen | 1936 | | pagina 6