MAANDELIJKSCHE M E DEDEELINGEN.
dat gedaagden, vermeenende, dat zij van eischeres op hieronder
nader aan te geven gronden betreffende de film „Erotikon" restitutie
van al hetgeen zij voor deze film aan eischeres hebben betaald, kun
nen eischen, het aan eischeres toekomend aandeel in de opbrengst
van de film „Bleeke Bet" niet wenschen te betalen, vooraleer ver
rekening van het inzake „Erotikon" te restitueeren bedrag heeft
plaats gehad;
dat eischeres hiertegenover aanvoert, dat de overeenkomsten in
zake de film „Erotikon" en de film „Bleeke Bet" geheel los van el
kaar staan en gedaagden niet gerechtigd zijn betalingen voor de film
„Bleeke Bet" in te houden op grond van een dubieuze vordering
betreffende de film „Erotikon";
dat de gemachtigde van gedaagden, de heer Mr .A. N. Nicol-
speyer, ter zitting van de Commissie heeft erkend, dat de overeen
komst inzake de film „Erotikon" en die inzake de film „Bleeke Bet"
in geen enkel verband tot elkaar staan en de gegrondheid van deze
stelling van eischeres heeft toegegeven;
dat de Commissie van oordeel is, dat de vordering van eischeres
terzake van betaling van het haar toekomend aandeel in de tot dus
ver in België verkregen opbrengst van de film „Bleeke Bet", van
welke vordering de gegrondheid door gedaagden is erkend, geheel
op zichzelve staat en geenerlei verband houdt met de vordering van
eischeres terzake van de film „Erotikon" en derhalve ook de tegen-
vordering van gedaagden, welke uitsluitend betrekking heeft op de
film „Erotikon", niet kan worden aangewend ter compensatie van
door gedaagden contractueel te verrichten betalingen betreffende
de film „Bleeke Bet" aan eischeres;
dat uit het vorenstaande volgt, dat de vordering van eischeres
betreffende een bedrag van Belgische frswaarvan de
juistheid door gedaagden is erkend, moet worden toegewezen en
gedaagden mitsdien moeten worden veroordeeld om het toegewezen
bedrag tegen kwijting aan eischeres te betalen;
dat gedaagden zich er voorts op beroepen, dat zij de door eische
res geleverde film „Erotikon" in België niet kunnen exploiteeren,
daar de vertooningsrechten voor België van deze zelfde film, althans
van de z.g. stomme film van denzelfden titel en denzelfden inhoud
in handen zijn van de firma Phonora Filmi te Brussel, die gedaag
den blijkens een brief d.d. 25 Juni 1935 heeft medegedeeld, dat in
geval gedaagden de (gesynchroniseerde) film „Erotikon" in België
zouden doen vertoonen, zij (Phonora Filma) zulks zou beschou
wen als een inbreuk op haar monopoolrechten, op grond waarvan
gedaagden, van meening zijnde, dat anders Phonora Filmi met succes
een schade-actie contra gedaagden zou kunnen instellen, niet alleen
de exploitatie der film „Erotikon" in België niet ter hand kunnen
nemen, doch bovendien van eischeres vorderen hun te betalen
Belgische frszijnde het bedrag, dat zij reeds voor twee
copieën van de film „Erotikon" met daarbij behoorende kosten aan
invoerrecht, transport en titelvervaardiging hebben uitgegeven;
dat uit het door de Commissie ingesteld onderzoek is gebleken,
dat Phonora Filmi op of omstreeks 31 Juli 1929 de rechten voor
België en Koloniën van de (stomme) film „Erotikon" heeft over
gedragen gekregen van de Société des Films Oméga te Parijs en
dat deze rechten voor onbepaalden tijd zijn afgestaan, met dien
verstande, dat de rechten zouden komen te vervallen, zoodra de
overeenkomst, welke tusschen Phonora Filmi en Socitété des Films
Oméga was aangegaan en waarbij Phonora Filmi de vertegenwoor
diging voor België ten behoev van de films van Oméga had ver
kregen, zou worden opgezegd, hetgeen zou moeten geschieden met
een opzeggingstermijn van drie maanden;
dat de Commissie, uitgaande van de stelling, dat vertoonings
rechten van films gemeenlijk voor geen langere periode dan vijf
jaar worden afgestaan en het derhalve niet de bedoeling der Société
des Films Oméga voornoemd geacht kan worden te zijn geweest de
vertooningsrechten voor België voor een langere periode dan van
31 Juli 1929 tot 31 Juli 1934 aan Phonora Filmi voornoemd af te
staan en tevens in aanmerking nemende, dat volgens de overeen
komst Oméga/Phonora (waarvan een fotografisch afschrift aan de
Commissie is overgelegd) uiterlijk op 1 Mei 1931 de gegarandeerde
filmhuuropbrengst der betreffende films door Phonora aan Oméga
moest zijn betaald, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid
aanneemt, dat de rechten van Phonora Filmi, aan wie slechts door
de Société des Films Oméga de vertooningsrechten van de stomme
film „Erotikon" kunnen zijn overgedragen aangezien de over
eenkomst Oméga/Phonora gesloten is op of omstreeks 31 Juli 1929,
omstreeks welken datum ten einde liep de periode, waarin de ver
vaardiging van geluidsfilms, behoudens eenige experimenteele uit
zonderingen, nog niet ter hand was genomen ook niet gerechtigd
is de eventueel nog in haar bezit zijnde copie(en) van deze stomme
film in België te (doen) vertoonen;
dat uit het vorenstaande volgt, dat de tegenvordering van gedaag
den door de Commissie niet kan worden beoordeeld, zoolang niet
gedaagden de film „Erotikon" in België zullen hebben geëxploiteerd
en tevens gebleken is, dat hun deze exploitatie door derden rechtens
onmogelijk wordt gemaakt:
dat eischeres ermede accoord is gegaan, dat betaling van het
door haar gevorderd bedrag van Belgische frsterzake van
de film „Erotikon" alsnog wordt uitgesteld, totdat door de Com
missie eindvonnis is gewezen;
dat dan ook gedaagden moet worden gelast de film „Erotikon"
onverwijld in België in omloop te brengen en te doen vertoonen,
waarbij zal kunnen blijken, of en in hoeverre de firma Phonora
Filmi te Brussel nog vertooningsrechten op deze film bezit;
dat de Commissie zich de uitspraak over de arbitragekosten tot
het eindvonnis voorbehoudt.
Inzake het door de N.V. Lichtspel West, exploitante van de
Victoria Bioscoop te Amsterdam, aanhangig gemaakt geschil contra
de N.V. Majestic Film Maatschappij eveneens gevestigd te Am
sterdam, dat de vordering van eischeres moet worden toegewezen
en gedaagde (Majestic) mitsdien moet worden veroordeeld om
tegen kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag a
ƒ150.alsmede in de geschilkosten, bedragende ƒ20.zulks op
grond van de overweging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Commissie heeft
gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de Commissie niet
onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie over
gelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in haar
zitting van Woensdag, 19 Februari 1936, de navolgende uitspraken
gedaan:
Inzake het door de firma Victoria Film, gevestigd te Amsterdam,
op 29 Januari 1936 aanhangig gemaakt geschil contra den heer
P. Wester, exploitant van de Harmonie Bioscoop te Roermond, dat
de vordering van eischeres (Victoria) moet worden toegewezen en
gedaagde (Wester) mitsdien moet worden veroordeeld om het ge
vorderd bedrag a 100.aan eischeres te betalen alsmede in de
geschilkosten, bedragende 20.zulks op grond van de overwe
ging, dat gedaagde de juistheid van de door eischeres ingestelde
vordering ten volle heeft erkend.
Inzake het door de D.L.S.-Film Holland NV., gevestigd te Rot
terdam, op 28 Januari 1936 aanhangig gemaakt geschil contra de
heeren Gebrs. de Rijk, exploitanten van het bioscooptheater „Oud
Thamen", te Uithoorn, dat de vordering van eischeres (D.L.S.)
moet worden toegewezen en gedaagden (De Rijk) mitsdien moeten
worden veroordeeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen het
gevorderd bedrag a 105.alsmede in de geschilkosten, bedra
gende 20.zulks op grond van de overweging:
dat gedaagden geenerlei verweer ter kennis van de Commissie
van Geschillen hebben gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan
de Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie over
gelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) heeft in haar zit
ting van Woensdag, 26 Februari 1936, de navolgende uitspraken
gedaan:
Inzake het door de firma France Europe Film, gevestigd te Am
sterdam op 9 Januari 1936 aanhangig gemaakt geschil contra den
heer Jos. Herberichs, exploitant van het Hollandia Theater te
Kerkrade, dat de vordering van eischeres moet worden toegewezen
en gedaagde (Herberichs) mitsdien moet worden veroordeeld om
het gevorderd bedrag a 75.aan eischeres te betalen, alsmede in
de geschilkosten, bedragen 20.dus in totaal 95.met de
bepaling, dat de betaling van dit bedrag in termijnen zal mogen
geschieden, met dien verstande, dat de eerste termijn vervalt op
Dinsdag, 3 Maart 1936, zulks op grond van de overweging, dat
gedaagde heeft erkend het gevorderd bedrag verschuldigd te zijn en
eischeres ter tegemoetkoming van gedaagde in de betalingsregeling
als hiervoren omschreven heeft toegestemd.
Inzake het dd. 22 Februari 1936 door de firma Lumina Film, ge
vestigd te Amsterdam, aanhangig gemaakt geschil contra de Ufa
Maatschappij voor Film- en Bioscoopbedrijf NV., eveneens geves
tigd te Amsterdam, waarbij de Commissie verklaart, dat gedaagde
(Ufa) verplicht is de film „Die ganze Welt dreht sich um Liebe"
vanaf Vrijdag 28 Februari 1936 overeenkomstig de tusschen partijen
op of omstreeks 18 December 1935 gesloten overeenkomst in het
door haar geëxploiteerd Rembrandt Theater te Amsterdam te ver
toonen.
De Commissie verklaart voorts niet-ontvankelijk de door eischeres
ingestelde vordering terzake van vergoeding der schade, welke
eventueel voor eischeres zou ontstaan, wanneer gedaagde in plaats
van vorengenoemde film vanaf 28 Februari 1936 in haar Rembrandt
Theater zou vertoonen de film „Traumulus".
De Commissie veroordeelt gedaagde in de geschilkosten, bedra
gende 20.
Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overweging:
dat eischeres stelt, dat zij op 18 December 1935 met gedaagde
een overeenkomst is aangegaan o.m. inzake den zoogenaamden ver
huur en huur van de film „Die ganze Welt dreht sich um Liebe",
waarin is gestipuleerd, dat deze film door gedaagde in haar Rem
brandt Theater te Amsterdam zou worden vertoond vier a vijf we
ken na de laatste vertooning in hetzelfde theater van de eveneens
door eischeres te leveren film „Maddalena" en dat gedaagde, nadat
de laatstgenoemde film in genoemd theater van 17 tot en met 23
Januari 1936 was vertoond, als inzetdatum voor de eerstgenoemde
film 21 Februari 1936 heeft opgegeven, hetgeen eischeres op 31
Januari 1936 schriftelijk heeft bevestigd; dat deze inzetdatum met
instemming van eischeres in verband met de geprolongeerde ver
tooningen van een andere film in het Rembrandt Theater te Am
sterdam een week werd opgeschoven en dus werd vastgesteld op
28 Februari 1936 en dat gedurende de twee vertooningsweken voor
afgaande aan den 20sten Februari 1936 in genoemd theater reclame
voor de film „Die ganze Welt dreht sich um Liebe" is gemaakt.