MAANDELIJKSCHE M ED EDEELINGEN.
Inzake het door de N.V. Filmfabriek Profilti, gevestigd te 's-Gra-
venhage, op 11 Februari 1936 aanhangig gemaakt geschil contra den
heer W. H. te Poel, exploitant van de voormalige Emma Bioscoop
te Hoensbroek, waarbij de Commissie verklaart, dat arti
kel 24 der Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur van
Films van den Nederlandschen Bioscoop-Bond van toepassing moet
worden geacht op de tusschen partijen op of omstreeks 21 Juni 1935
gesloten overeenkomst inzake den verhuur en huur van films. De
Commissie heeft eischeres (Profilti) veroordeeld in de geschilkosten.
Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overweging:
dat eischeres stelt, dat zij op of omstreeks 21 Juni 1935 met ge
daagde een overeenkomst is aangegaan voor de levering van jour-
naalfilms, welke overeenkomst op 21 Januari 1937 expireert, en dat
zij van gedaagde bericht heeft ontvangen, dat de door brand ver
woeste Emma Bioscoop te Hoensbroek, ten behoeve van welke
bioscoop gedaagde deze overeenkomst had gesloten, niet meer zal
worden opgebouwd, weshalve gedaagde, zich beroepende op artikel
24 der Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films
de overeenkomst wenscht te annuleeren; doch dat eischeres, erken
nende, dat gedaagde niet verplicht is het theater weer op te bouwen,
zich evenwel op het standpunt stelt, dat gedaagde met de door hem
ontvangen assurantiepenningen de bedragen, verschuldigd volgens
de tusschen partijen gesloten overeenkomst, zal kunnen voldoen en
dan ook van meening is, dat artikel 24 der Bondsvoorwaarden niet
van toepassing is op haar overeenkomst met gedaagde;
dat gedaagde hiertegen aanvoert, dat het door de verzekerings
maatschappij aan hem uitgekeerde bedrag zelfs niet voldoende was
om de tweede hypothecaire geldleening, welke op de bioscoop rustte,
af te lossen waartoe hij verplicht was, en dat zijn pogingen om het
geld, benoodigd voor den opbouw van het theater, bijeen te brengen,
alle zijn mislukt, zoodat hij niet in staat is het theater weer op te
bouwen;
dat het verweer van gedaagde door de aan de Commissie over
gelegde bescheiden volkomen wordt gestaafd en dat uit het onder
zoek tevens is gebleken, dat er weliswaar pogingen zijn gedaan om
een overeenkomst tot stand te brengen tusschen gedaagde en de
overige bioscoop-exploitanten te Hoensbroek niet meer op te bou
wen, waartegenover hem door de andere exploitanten te Hoensbroek
een vergoeding zou worden gegeven, doch dat deze pogingen geen
positief resultaat hebben opgeleverd;
dat uit het vorenstaande volgt, dat gedaagde door van zijn wil
onafhankelijke omstandigheden, d.w.z. het afbranden van zijn bio
scoop en het ontbreken van de noodige geldmiddelen om de bioscoop
weer op te bouwen, vooralsnog niet in staat is zijn overeenkomst
met eischeres na te komen, zoodat artikel 24 van de Algemeene
Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films van toepassing
moet worden geacht en gedaagde dus tegenover eischeres gehouden
is noch tot betaling van den auteursprijs der afgesloten films, noch
tot eenigerlei schadevergoeding.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) heeft in haar
zitting van Woensdag, 18 Maart 1936 de volgende uitspraken ge
daan: Inzake het door den heer Louis B. Kagenaar Jr. te Utrecht
op 4 Februari 1936 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V.
Exploitatie Maatschappij Amstelodamum, exploiteerende het Rialto
Theater te Amsterdam, dat aan eischer zijn vordering moet worden
ontzegd met zijne veroordeeling in de kosten van het geschil, be
dragende ƒ20.zulks op grond van de overweging:
dat eischer stelt, dat gedaagde op 21 Juli 1934 hem opdracht
heeft gegeven voor de levering van een electrischen gordijn-opener
en dat over de uitvoering dezer opdracht moeilijkheden zijn gerezen,
welke ertoe leidden, dat gedaagde tijdens de montage het werk
liet stopzetten; dat eischer getracht heeft deze moeilijkheden langs
minnelijken weg op te lossen, doch dat hem dat niet is gelukt,
weshalve hij van gedaagde vordert betaling van een bedrag van
zijnde de door eischer voor de levering van den gordijn
opener gemaakte kosten, of zooveel minder als de Commissie billijk
acht:
dat gedaagde hiertegen aanvoert, dat zij eischer slechts heeft
toegestaan haar op proef een gordijn-opener te leveren en dat
eischer er niet in is geslaagd den gordijn-opener op het afgesproken
tijdstip gereed te krijgen, weshalve gedaagde, zich erop beroepende,
dat eischer den gordijn-opener drie maanden op proef had te
leveren en dat zij eerst na afloop van dezen termijn van drie
maanden zou hebben te beslissen, of zij den gordijn-opener wenschte
te behouden, niets aan eischer verschuldigd meent te zijn;
dat eischer verder stelt, dat hij den gordijn-opener moest mon-
teeren gedurende den tijd, dat het theater van gedaagde verbouwd
werd en dat de in verband met deze verbouwing in het theater
aanwezige arbeiders, die ter plaatse, waar de gordijn-opener moest
worden gemonteerd, eveneens hun werk hadden te verrichten,
hem bij de montage hebben gehinderd en tevens dat de gordijnen,
welke aan den gordijn-opener moeten worden bevestigd, niet op
tijd in het theater aanwezig waren, waarvoor gedaagde had te
zorgen;
dat uit het door de Commissie ingesteld onderzoek en tevens uit
een aan de Commissie overgelegden brief van eischer gericht tot
gedaagde dd. 22 December 1934 is gebleken, dat eischer accoord
is gegaan met de door gedaagde gestelde voorwaarde, dat de
gordijn-opener drie maanden op proef zou worden geleverd;
dat het de bedoeling van partijen was, dat de gordijn-opener
uiterlijk op Dinsdag, 17 September vóór het begin van de middag
voorstelling in bedrijf zou kunnen worden gesteld, doch dat eischer
daarin niet is geslaagd en dat hij, toen gedaagde dreigde den
gordijn-opener niet te accepteeren, daarop het belangrijkste onder-
•deel van den gordijn-opener, n.1. den electro-motor uit het theater
van gedaagde heeft laten weghalen;
dat verder is komen vast te staan uit een door gedaagde op
Woensdag, 18 September 1935 aan eischer gezonden telegram,
dat eischer, nadat de verbouwing van het theater was geëindigd,
alsnog in de gelegenheid heeft gesteld de montage van den gordijn
opener uiterlijk op Donderdagmiddag, 19 September te voltooien,
doch dat eischer zulks niet heeft willen of kunnen doen binnen
den daarvoor door gedaagde gestelden termijn;
dat uit het vorenstaande volgt, dat gedaagde niet verplicht was
den door eischer te leveren gordijn-opener te accepteeren en tevens
dat eischer er niet in is geslaagd dezen gordijn-opener tijdig aan
gedaagde te leveren;
dat dan ook de vordering van eischer ongegrond moet worden
geacht en aan hem zijn vordering behoort te worden ontzegd met
zijne veroordeeling in de geschilkosten.
Inzake het door den heer J. Kroonenberg, directeur van het Tip
Top Theater te Amsterdam, op 27 Februari 1936 aanhangig ge
maakt geschil contra den heer P. Vermeer Jr„ eigenaar van het
Filmverhuurkantoor F.A.N, te Amsterdam, waarbij de Commissie
verklaart, dat eischer (Kroonenberg) alsnog aan gedaagde (Ver
meer) heeft te betalen een bedrag van zijnde het bedrag
tot betaling waarvan eischer (toen gedaagde) inzake het door ge
daagde (toen eischer) op 1 November 1933 aanhangig gemaakt
geschil, is veroordeeld. De Commissie veroordeelt eischer in de
kosten van het geschil, bedragende 20.
Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overweging:
dat eischer stelt, dat de Commissie van Geschillen op 22 No
vember 1933 hem heeft veroordeeld om aan gedaagde een bedrag
van te betalen en dat hij op 25 April 1934 met gedaagde
een overeenkomst heeft gesloten inzake den verhuur en huur van
zes films tegen den auteursprijs van per film en per week,
waarin het vorenbedoeld bedrag van fwas verrekend, doch
dat gedaagde geruimen tijd daarna opnieuw op betaling van de
heeft aangedrongen, weshalve eischer der Commissie ver
zocht heeft te verklaren, dat hij niets aan gedaagde verschuldigd
is en gedaagde mitsdien geen aanspraken op hem kan laten gelden
als uitvloeisel van de uitspraak der Commissie dd. 22 November
1933;
dat gedaagde ontkent, dat in het op of omstreeks 25 April 1934
ten behoeve van het Tip Top Theater te Amsterdam gesloten
contract zou zijn verrekend het bedrag van fhetwelk ge
daagde ingevolge de uitspraak der Commissie van Geschillen van
22 November 1933 van eischer heeft te vorderen;
dat in het contract van 25 April 1934, hetwelk aan de Commissie
is overgelegd, niet is bepaald, dat de schuld van gelijk
hiervoren bedoeld, door het aangaan van dat contract zou zijn
vervallen;
dat overigens ongegrond moet worden geacht eischers bewering,
als zou uit den auteursprijs der afgesloten zes films, zijnde f
per film, die hooger dan normaal zou zijn gesteld, moeten worden
afgeleid, dat de schuld van freeds in dat contract verwerkt
zou zijn;
dat eischer er dan ook niet in is geslaagd zijn bewering, dat
hij het aan gedaagde verschuldigd bedrag van volgens
de uitspraak der Commissie van Geschillen dd. 22 November 1933
reeds zou hebben voldaan, waar te maken;
dat dus eischer niet geacht kan worden het meergenoemd bedrag
van aan gedaagde te hebben betaald en eischer mitsdien
moet worden veroordeeld in de kosten van het geschil.
Inzake het door den heer C. J. van Liere, exploitant van het
Grand Theater te Goes op 25 Februari 1936 aanhangig gemaakt
geschil contra den heer L. H. J. Luxembourg te Arnhem, dat aan
eischer zijn vordering moet worden ontzegd, met zijn veroordeeling
in de kosten van het geschil, bedragende 20.zulks op grond
van de overweging:
dat eischer stelt, dat in het ..Noord- en Zuid-Bevelandsche
Nieuws- en Advertentieblad" van Zaterdag, 15 Februari 1936 een
advertentie voorkomt, waarin de Bio Onderneming Luxembourg
een op Zaterdag. 22 Februari d.o.v. in het hotel ,,De Stadswijn
kelder" te Kortgene te geven bioscoopvoorstelling aankondigt met
de vermelding „later komt „De Reis van de K. XVIII" terwijl
eischer had aangekondigd, dat hij vanaf 21 Februari 1936 in het
Grand Theater te Goes de film ,,K. XVIII" voor het eerst in de
provincie Zeeland zou vertoonen;
dat aan eischers vertooningen van deze film afbreuk is gedaan
door de advertentie van gedaagde, die tot het aankondigen van
de film ,,K. XVIII" in geen enkel opzicht gerechtigd was, daar
hem geen vertooningsrechten van deze film door den producent
waren afgestaan en daaromtrent zelfs geen onderhandelingen tus
schen gedaagde en dien producent waren gevoerd; dat het „Noord
en Zuid-Bevelandsch Nieuws- en Advertentieblad" verspreid wordt
in Colijnsplaat, Kortgene, Wissekerke, Geersdijk. Camperland en
in alle andere plaatsen van Beveland als gevolg waarvan bij de
inwoners van deze plaatsen de indruk is gevestigd, dat zij, als
zij de film ,,K. XVIII" wenschen te zien, niet naar eischers theater
behoefden te gaan, daar deze film later door gedaagde in Kortgene
en wellicht ook in andere plaatsen van Beveland zou worden
vertoond;
dat eischer de schade, welke voor hem als gevolg van de mis
leidende advertentie van gedaagde is ontstaan, geschat heeft op
500.weshalve hij van gedaagde betaling vordert van f 500.
of zooveel minder als de Commissie billijk acht;
dat gedaagde zich erop beroept, dat de gewraakte annonce niet
door hem, doch door den eigenaar van het hotel „De Stadswijn-