MAANDELIJKSCHE M E DEDEELINGEN.
■waarin de Commissie op 28 Januari 1936 uitspraak heeft gedaan,
bij welke uitspraak het volgende is overwogen:
„dat eischer (partij-Weber) overigens nog een verklaring van
de Commissie heeft verzocht ten aanzien van de vraag, of de voren
bedoelde pachtovereenkomst door de gedaagde tegenover dengene,
die de exploitatie van vermelde bioscopen van eischer heeft over
genomen, behoort te worden nagekomen, welk verzoek eischer ter
zitting van de Commissie heeft ingetrokken en deze vraag derhalve
verder buiten beschouwing kan blijven";
dat partij-Van Dam uit het vorenstaande de conclusie trekt, dat
partij-Weber haar eisch onrechtmatig vond en gedeeltelijk heeft
ingetrokken en dan ook op deze vordering niet meer kan terug
komen; dat ten slotte door partij-Van Dam nog is aangevoerd het
feit, dat partij-Leeuwin zonder haar voorkennis voor het expireeren
van de reclamepachtovereenkomst Van Dam/Weber op 1 November
1935 het recht om projectieplaatjes en reclamefilms in het City- en
Roxy Theater te Alkmaar te vertoonen, heeft overgedragen aan
een ander reclame bureau, waaruit partij-Van Dam concludeert,
dat partij-Leeuwin zelf wel heeft ingezien, dat er geen enkele con-
tractueele of moreele verplichting of verhouding tusschen haar en
partij-Van Dam bestond;
dat partij-Van Dam op vorenvermelde gronden van meening is,
dat zij te dezer zake ten onrechte door partij-Weber in vrijwaring
is opgeroepen en derhalve der Commissie verzocht heeft partij-
Weber te willen veroordeelen om haar een schadevergoeding van
25.te betalen voor haar kosten;
dat de Commissie van oordeel is, dat partij-Leeuwin terecht van
partij-Weber betaling vordert van een bedrag van fuit
hoofde van de reclamepacht-overeenkomst, daar uit het feit, dat in
de tusschen partij-Leeuwin en partij-Weber op 3 Augustus 1935
gesloten overeenkomst is bepaald, dat terzake van de loopende
contracten alles tusschen partijen is verrekend, geenszins volgt, dat
die loopende contracten niet zouden behoeven te worden nage
komen.
dat partij-Weber terecht partij-Van Dam in vrijwaring heeft
doen oproepen, wijl partij-Van Dam de voor de vertooning der
projectiereclame in de voornoemde Alkmaarsche theaters verschul
digde pachtsom te betalen heeft;
dat er immers wel degelijk causaal verband 'bestaat tusschen partij-
Leeuwin en partij-Van Dam, daar, hoewel partij-Van Dam aan
vankelijk er niet in heeft toegestemd, dat de door haar met partij-
Weber afgesloten reclamepacht-overeenkomst door partij-Leeuwin
zou worden overgenomen, vaststaat, dat de projectiereclameplaatjes,
welke op grond van die overeenkomst in de beide theaters vertoond
moesten worden, door partij-Van Dam, nadat de exploitatie van
die theaters in handen van partij-Leeuwin was overgegaan, met zijn
teruqqevraagd en partij-Leeuwin deze plaatjes in die theaters heeft
doen vertoonen, waaruit volgt, dat partij-Van Dam daarmede partij-
Leeuwin als uitvoerster der overeenkomst heeft erkend, althans,
dat partij-Van Dam de voor de vertooning dezer plaatjes overeen
gekomen vergoeding aan partij-Leeuwin heeft te voldoen;
dat evenmin de verandering van de namen der Cinema Arneri-
cain en Alkmaarsch Bioscooptheater te Alkmaar in die van City
Theater en Roxy Theater aan hetgeen in de voorafgegane over
weging is vermeld iets afdoet, daar deze naamsverandering partij-
Van Dam niet kan ontslaan van haar uit de reclamepacht-overeen
komst voortvloeiende verplichtingen;
dat partij-Van Dam ten onrechte uit het feit, dat partij-Weber
in een vroeger behandeld geschil contra partij-Van Dam een op de
onderhavige zaak betrekking hebbende vordering heeft terugge
nomen, concludeert, dat die vordering onrechtmatig zou zijn en dat
partij-Weber, die immers op formeele gronden, bij die gelegenheid
deze vordering heeft teruggenomen, niet gerechtigd zou zijn ander
maal deze vordering contra partij-Van Dam in te stellen;
dat alle overige gronden, welke partij-Van Dam heeft aange
voerd om aan te toonen, dat zij ten onrechte door partij-Weber
in vrijwaring is opgeroepen, als niet terzake dienende, althans als
niet te zijn steekhoudend, buiten beschouwing kunnen blijven, waar
bij nog ten aanzien van het argument van partij-Van Dam, als zou
partij-Leeuwin, door vanaf 1 November 1935 haar projectiereclame
aan een ander reclamebureau te verpachten, hebben ingezien, dat
er geen enkele contractueele of moreele verplichting of verhouding
tusschen haar en partij-Van Dam zou bestaan, in aanmerking moet
worden genomen, dat partij-Leeuwin betaling vordert van
en de reclamepacht per maand bedroeg, zoodat partij-
Leeuwin slechts vordert de pacht over een tijdvak van twee maan
den en één week en dus het tiidvak van 1 tot 15 November buiten
beschouwing kan worden gelaten;
dat in de overeenkomst, welke tusschen partijen-Weber en Van
Dam terzake van de verpachting der projectiereclame was aange
gaan, o.m. is bepaald, dat ingeval deze overeenkomst niet verlengd
mocht worden, partij-Weber verplicht was de loopende reclame
overeenkomsten, welke partij-Van Dam met derden betreffende de
vertooning van projectieplaatjes en reclame-films in de beide voor
noemde theaters was aangegaan, af te wikkelen op een basis van
50/50;
dat uit het vorenstaande volgt, dat het geheel in den geest van de
overeenkomst Van Dam/Weber geacht moet worden, dat partij-
Leeuwin, toen zij de exploitatie der theaters van partij-Weber had
overgenomen, voor de verdere uitvoering van die overeenkomst
zorgdraagt en partij-Van Dam de overeengekomen vergoeding voor
de vertooning der projectieplaatjes aan partij-Leeuwin heeft te
betalen;
dat de Commissie in haar in de voorafgegane overweging neer
gelegde opvatting nog versterkt wordt door een aan haar overgeleg
de kwitantie, waaruit blijkt, dat partij-Van Dam van een zekere
firma G. H. A. Schot Zn. te Alkmaar een bepaalde vergoeding
heeft ontvangen voor de ten behoeve van deze firma te maken
projectiereclame in de Cinema Americain te Alkmaar gedurende
het tijdvak van 1 Januari 1935 tot 1 Januari 1936;
dat derhalve aan partij-Leeuwin haar vordering moet worden
toegewezen en partij-Weber terecht gevorderd heeft, dat partij-
Van Dam haar voor hetqeen partij-Leeuwin vordert, moet vrij
waren en mitsdien partij-Van Dam moet worden veroordeeld om
tegen kwijting aan partij-Leeuwin te betalen het gevorderd bedrag,
alsmede in de geschilkosten, welke de Commissie, in aanmerking
nemende den omvang van het geschil heeft bepaald op 40.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) heeft in haar zit
ting van Woensdag 27 Mei 1936, de navolgende uitspraak ge
daan;
Inzake het door de N.V. Netherlands Fox Film Corporation, ge
vestigd te Amsterdam op 4 Mei 1936 aanhangig gemaakt geschil
contra den heer F. A. Opbergen, exploitant van het Thalia Theater
te IJmuiden, dat de vordering van eischeres (Fox) welke tot
is teruggebracht, moet worden toegewezen en gedaagde (Opbergen)
mitsdien moet worden veroordeeld om tegen kwijting aan eischeres
te betalen het gevorderd bedrag, alsmede in de geschilkosten,. be
dragende 20.zulks op grond van de overweging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Commissie
heeft gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de Commissie
niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie over
gelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
VERZOEKEN OM INSCHRIJVING IN HET NAAM
REGISTER.
Ingevolge art. 4 van het Reglement op het Naamregister, zijn de
navolgende verzoeken tot inschrijving van titels in het Naam
register gedaan. Voor het indienen van bezwaren tegen de ver
langde inschrijving, welke vóór 25 Juni e.k. schriftelijk bij het
Hoofdbestuur moeten worden ingediend, raadplege men art. 6 van
het Reglement op het Naamregister.
Datum
waarop in
schrijving ver
zocht is
Titels waaronder de films
in Nederland worden uit
gebracht
29 Mei
30
Juni
1936
12
12
12
12
12
12
Het uur der vergelding
Op een avond in Mei
Artistenliefde
De Blanke Vrouw van den
Maharadjah
Het Dagboek van Maria
Bashkirtseff
Het Geheime Dagboek
Het Groote Demasqué
Mannen in het Zadel
Silhouetten
Spionnage in de Oriënt
Stjenka Rasin
De Verboden Vrucht
Vrouwen en Soldaten
Wittebroodsweken
Zingende Harten
Heisses Blut
Het Geheim van Slot Vo-
gelöd
Een zonderlinge gast
De Schipbreuk
Amor op de baren
Confetti
Dit is het land
De favoriet van de Keizerin
Het kind van de rekening
Nobleza
De Wildernis roept
Quo Vadis?
Rechters der Prairiën
De Moord in het Museum
Plicht voor alles
De zilveren Kogel
Misdaad onder Hypnose
Robin Hood van El Do
rado
Tusschen 5 en 6
De geheime Microfoon
Drie Harten op 'n IJsschots
Drie Pleegvaders
Naam van den houder
der exploitatie-rechten
Warner Bros, First
Nat. Piet. N.V.
N.V. Universal Film
Booking Office, Croe-
ze 6 Bosman, Afdee-
ling Hollandsche Film.
N.V. City Film.
Universal Film Agency.
Ufa Mij. voor Film- en
Bioscoopbedrijf N.V.
Remaco's Film
bedrijf N.V.
Lumina Film.
Centrafilm.
N.V. Metro-Goldwyn-
Mayer Film Mij.