10 MAANDELIJKSCHE M EDEDEELINGEN. TOEPASSING ART. 17 DER STATUTEN. Het Hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van Donderdag, 6 Augustus 1936 ingevolge art. 17a der Statuten besloten de straf van waarschuwing op te leggen aan de N.V. Metec, exploiteerende het Passage Theater te 's-Gravenhage; zulks op grond van de overweging: dat Metec aan een theehandel te 's-Gravenhage een aantal plaats bewijzen voor het Passage Theater aldaar heeft verkocht, welke door dezen theehandel bij wijze van reclame aan zijn cliènten zijn uitgereikt; dat zulks instrijd moet worden geacht met het Bedrijfsbesluit inzake Filmlevering aan Koopmanszaken, vastgesteld in de alge- meene ledenvergadering dd. 13 Maart 1933, waarbij het verboden is films ten verhuur, verkoop of gebruik af te staan aan of ten behoeve van koopmanszaken, die niet uitoefenen een der in art. 6 der Statuten van den Bond vermelde bedrijven, doch andere zaken drijven en de films vertoonen of doen vertoonen bij wijze van toegift op de bij hen gekochte artikelen, ook al wordt voor die vertooning in één of anderen vorm een bijdrage geheven; dat Metec zich erop beroept, dat zij aanvankelijk niet geweten heeft, dat de vorenbedoelde theehandel door het uitreiken van strooibiljetten e.d. reclame voor deze gratis-toegangbewijzen zou maken, al geeft zij toe, dat zij wel had kunnen veronderstellen, dat zulks in de bedoeling van dien theehandel lag; dat Metec, zoodra zij door den Bond op de overtreding van het Bedrijfsbesluit inzake Filmlevering aan Koopmanszaken was attent gemaakt, de nog niet uitgereikte gratis-toegangsbewijzen van den theehandel heeft teruggekocht; dat weliswaar Metec daardoor de gevolgen van haar overtreding van meergemeld Bedrijfsbesluit tot een minimum heeft weten te beperken, maar dat door het gratis uitreiken van plaatsbewijzen voor het Passage Theater te 's-Gravenhage niettemin een waardevol entreebiljet voor een bioscooptheater verlaagd is tot een cadeau artikel; dat Metec dan ook niet alleen inbreuk heeft gemaakt op het Bedrijfsbesluit inzake Filmlevering aan Koopmanszaken, maar tevens in strijd heeft gehandeld met de algemeene belangen en de waardig heid van het Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf, met de zorg waarvoor het Hoofdbestuur ingevolge art. 16 der Statuten speciaal is belast; dat dan ook art. 17 der Statuten op Metec moet worden toege past, waarbij het Hoofdbestuur, in aanmerking nemende, dat thans voor de eerste maal tot toepassing van art. 17 op Metec moet worden overgegaan, de straf beperkt heeft tot die van waar schuwing, als bedoeld in art. 17a der Statuten, in het vertrouwen, dat deze waarschuwing voor Metec voldoende aanleiding zal vor men zich aan dergelijke overtredingen niet meer schuldig te maken. Uitspraken Raad van Beroep. De Tweede Kamer van den Raad van Beroep heeft in haar zit ting van Woensdag, 1 Juli 1936 in hoogste instantie de navolgende uitspraken gedaan: Inzake het door den heer C. J. van Liere, exploitant van het Grand Theater te Goes (hierna te noemen partij-van Liere) op 11 Mei 1936 aanhangig gemaakt hooger beroep tegen de uitspraak van de Commissie van Geschillen in het door den heer N. Roos, exploi tant van de Central Bioscoop te Krommenie (verder te noemen partij-Roos) op 18 Maart 1936 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Nederlandsche Mij. voor Cinematografie Filmfabriek Poly goon, gevestigd te Haarlem (hierna te noemen partij-Polygoon), welke N.V. genoemden heer van Liere in vrijwaring heeft opge roepen, welk vonnis gewezen is in de zitting der Commissie van Geschillen dd. 22 April 1936 en aan partijen medegedeeld op 29 April 1936, dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernie tigd en opnieuw rechtdoende de vordering van partij-Roos, exploi- tante van de Central Bioscoop te Krommenie ten deele moet worden toegewezen tot een bedrag van 150.met veroordeeling van partij Roos in de betaling van de hooger beroepkosten ad ƒ40.en van partij-van Liere in de geschilkosten, zijnde 20. Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overwegingen: dat partij-van Liere als hoofdzakelijk bezwaar tegen de uitspraak van de Commissie van Geschillen naar voren heeft gebracht, dat de Commissie geen aandacht heeft geschonken aan haar verweer middelen, dat n.1. door uitstedigheid en door plotselinge ziekte van een harer zoons, die voor de verzending zou zorgdragen, verzen ding der copie van de K. XVHI-film eerst kon geschieden op Vrij dag, 6 Maart 1936, waarna de copie blijkens verklaring van van Gend 6 Loos des namiddags tusschen twee en drie uur aan partij- Roos is afgeleverd en dat de Commissie van Geschillen de bereke ning der geleden schade van partij-Roos aan de hand van de opgave der opbrengst van vijf andere door partij-Roos vertoonde films heeft gevolgd, aldus komende tot een bij een geslaagde première te verwachten week-opbrengst van ƒ702.01, zonder er rekening mede te houden, dat de juistheid der opgaven van partij-Roos op geener- lei wijze is komen vast te staan en deze film voor de beoordeeling van hare waarschijnlijke opbrengst bij een normaal verloop te Krommenie niet zonder meer op één lijn mag worden gesteld met vijf andere films, welke niet alleen zeer behoorlijke recettes oplever den, doch waarvan een twee-tal althans bovendien als superschlagers dienen te worden aangemerkt, terwijl volgens haar voorts ten on rechte de door partij-Roos aan Polygoon verschuldigde filmhuur niet in mindering is gebracht van de ingestelde vordering, aangezien dit gedeelte harer vordering van rechtswege gecompenseerd wordt met de huurvordering van Polygoon; dat is komen vast te staan, gelijk door partij-van Liere is toege geven, dat de copie in haar theater is beschadigd en dat deze copie bovendien geacht moet worden in goeden staat aan haar te zijn ge leverd, aangezien zij geen aanmerkingen op den toestand van het filmmateriaal onmiddellijk ter kennis van Polygoon heeft gebracht, waartoe zij immers, indien zij daarop ernstige aanmerkingen zou hebben gehad, krachtens art. 18 van de Algemeene Verhuur en Huurvoorwaarden gehouden was; dat de Raad weliswaar kan aannemen, dat appellante door bij zondere omstandigheden de copie bezwaarlijk op Donderdag heeft kunnen verzenden, doch dat haar daarom des te meer het verwijt treft, dat zij partij-Roos van de vertraging der verzending niet in kennis heeft gesteld en ook de Raad het als een ernstige nalatigheid beschouwt, dat zij noch partij-Roos noch partij-Polygoon tijdig van de beschadiging in kennis heeft gesteld; dat overigens de copie, zulks in tegenstelling met de bewering van appellante, blijkens de verklaring van den Stationchef van Kromme nie eerst tusschen vier uur en half zes en volgens verklaring van partij-Roos is bezorgd geworden. dat de Raad weliswaar van oordeel is, dat partij-Roos als gevolg van deze late aankomst eener ernstige beschadigde copie schade heeft geleden, doordat n.1. de door partij-Roos georganiseerde gala première een mislukking is geworden en de goede naam van haar theater bij een aantal genoodigden voor deze première voorzoover zij, wat de kwaliteit van de weergave betreft, tot oordeelen be voegd geacht kunnen worden, in het gedrang is gekomen; dat echter een nadere beschouwing van de dagelijksche ontvangst- cijfers tijdens de vertooningsweek van de K. XVIII-film heeft uit gewezen, dat de recette van Zaterdag daarbij in aanmerking nemende, dat de K. XVIII-film door haar bijzonderen aard niet geëigend was op Zaterdag en Zondag een hoog recette-cijfer te maken, terwijl bovendien verwacht mocht worden, dat het ont- vangstcijfer van Zaterdag het sterkst den terugslag van het échec van den Vrijdagavond zou ondervinden om tijdens het verder ver loop van de vertooningsweek wederom een geleidelijke stijging te vertoonen het hoogste bedrag uitmaakt van de geheele week en belangrijk hooger is dan dat, hetwelk op Vrijdag werd bereikt, zoodat hieruit kan worden afgeleid, dat de terugslag van de ver tooning op Vrijdagavond niet zoo ernstig is geweest, als partij- Roos heeft willen doen voorkomen; dat evenmin uit het oog mag worden verloren, dat op Vrijdag avond een groot aantal genoodigden, hetwelk verondersteld mag worden juist tot diegenen te behooren, die onder gewone omstan digheden de onderhavige films waren gaan zien, door het bezoek tijdens de gala-première aan den kring van betalende bezoekers is onttrokken; dat de Raad de Commissie ook op andere gronden niet kan vol gen in de berekening van het bedrag der schade, waarop partij-Roos gemeend heeft aanspraak te kunnen maken, een bedrag n.1. gelijk aan het verschil tusschen haar recettes bij de vertooning der K. XVIII- film en de gemiddelde recettes van vijf goede films, die in het afge- loopen jaar in haar theater zijn vertoond, welk gemiddelde 702.01 zou bedragen, terwijl de recettes met de K. XVIII-film 294.heb ben bedragen, zoodat partij-Roos van partij-Polygoon een schadever goeding vorderde van ƒ408.01, zooals ook door de Commissie van Geschillen billijk werd geacht; dat immers, blijkens een door den Raad ingesteld onderzoek naar de ontvangsten van een aantal goede films de gemiddelde recette bij partij-Roos aanzienlijk lager moet worden gesteld, dan door haar is opgegeven en dat het voorts niet mogelijk is, dat zij van partij-Poly goon een schadevergoeding zou kunnen vorderen, inclusief het ga rantie-bedrag, aangezien de schade van geïntimeerde nooit meer kan beloopen dan het bedrag, hetwelk zij bij een normalen gang van zaken aan de film zou hebben kunnen overhouden na betaling van den huurprijs aan partij-Polygoon, terwijl bovendien verzuimd is de vermakelijkheidsbelasting in mindering te brengen; dat de Raad, de gemiddelde recette van een aantal goede films, afgaande op de haar ter beschikking staande gegevens vaststelt op ca. 450.weshalve op grond van vorenvermelde overwegingen het bedrag der werkelijk door partij-Roos geleden schade moet worden teruggebracht tot 150.welk bedrag ook door partij-van Liere als de werkelijk door partij-Roos geleden schade wordt erkend; dat mitsdien het vonnis van de Commissie van Geschillen moet worden vernietigd en partij-van Liere moet worden veroordeeld om tegen kwijting aan partij-Roos te betalen een bedrag van ƒ150. alsmede in de kosten van het geschil, ad 20.terwijl de kosten van het hooger beroep, zijnde 40.komen voor rekening van partij-Roos. Inzake het door de Commanditaire Vennootschap Uitgevers- en Advertentiebureau van Dam Co. te Rotterdam (verder te noemen partij-van Dam) d.d. 29 Mei 1936 aanhangig gemaakt hooger beroep tegen de uitspraak van de Commissie van Geschillen in het door den heer A. Leeuwin, exploitant van het City- en Roxy Theater te Alk maar (hierna te noemen partij-Leeuwin) op 30 October 1935 aan hangig gemaakt geschil contra den heer W. Weber te Alkmaar (hierna te noemen partij-Weber)die voornoemde partij-van Dam in vrijwaring heeft opgeroepen, welk vonnis gewezen is in de zitting der Commissie van Geschillen van 6 Mei 1936 en aan partijen mede-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Ledenbulletin en maandelijkse mededelingen | 1936 | | pagina 10